Het is vandaag 500 jaar geleden dat de Sixtijnse kapel werd ingewijd. Vijf jaar later zou Martin Luther zijn beroemde stelling aan de vooravond van Allerheiligen op de deur van de kerk in Wittenberg spijkeren, want met Allerheiligen kwam iedereen naar de kerk, dus zou iedere kerkganger zijn pamflet met zulke grote, toen nog niet bekende, consequenties kunnen lezen.
De inwijding van de Sixtijnse kapel vandaag 500 jaar geleden had natuurlijk ook te maken met Allerheiligen, want dat zou dan meteen het eerste Hoogfeest in de kapel zijn.
Er zijn drie pogingen aan vooraf gegaan voordat ik eindelijk in de kapel ben geweest. Het was juli 2011 op een zaterdag.
De eerste keer dat ik in Rome was, 1988, onderging het gebouw in een ingrijpende verbouwing. In Rome zijn en niet de Sixtijnse kapel kunnen bezoeken is een tragische ervaring.
De tweede keer in 2005 kwamen we om acht uur ’s morgens bij de Musei Vaticani waartoe de kapel tegenwoordig behoort, aan. Er stonden toen al zulke lange rijen toeristen langs de buitenmuren van de Vaticaanse vesting, dat we daar zeker tot 13.00uur zouden hebben moeten wachten. We namen het besluit om andere gebouwen te gaan bezichtingen. Dat we dit besluit relatief gemakkelijk namen komt zonder twijfel door de ervaring dat we al een keer in Rome waren geweest en toen de kapel niet konden bezichtigen. Ook gemis went.
Maar 2011 was het dan eindelijk zover. We kwamen weer om acht uur uit de metro. Er stond wel een behoorlijke rij, maar nog niet zo onafzienbaar als de vorige keer. We besloten niet in te gaan op de vele aanbiedingen om door middel van een duur betaalde gids voorrang te krijgen. Een uurtje in de rij staan in Rome op een mooie dag is geen ramp. Vooral niet omdat de andere wachtende toeristen door de wijze waarop zij het wachten uithouden en door alle verschillende talen, best interessant zijn.
De Musei Vaticani zijn zo ingericht dat je vrijwel het hele museum bent doorgegaan voordat je bij het verwachte kunstzinnig paradijs van Michelangelo aankomt.
Daar sta je dan opeens in die ruimte. Ruimte? Als je naar boven kijkt, ja, maar verder sta je daar op de grond als haringen in een ton. Bewakers roepen om de paar minuten tevergeefs om stilte, want na een seconde of twee zwelt het gefluister weer aan tot een zee van stemmen.
De Sixtijnse kapel had nog het meest weg van een centraal stationshal met mensen die van alle richtingen door elkaar lopen, alleen dan zonder perrons en treinen en maar één uitgang
Je voelt je hopeloos verloren. Gelukkig ontwaar je vrij snel aan het barokke gewelf boven je de poster van de vinger van de Schepper die de vinger van de mens aanraakt. Want voor veel mensen is de Sixtijnse kapel die afbeelding. Ik zeg “poster” want zo kennen we de afbeelding van dit detail uit het magistrale plafond van Michelangelo: als een plaatje op zich. Het blijkt een bijna nietig detail temidden van allerlei andere fraaie details die het om de een of andere reden nooit geschopt hebben tot de populariteit van de “vinger Gods”.
Na een halfuurtje met een stijve nek en zonder rustpunt te hebben gedrenteld, voelde ik aandrang om de stilte te zoeken. De enige manier daartoe was de kapel te verlaten en daarmee ook het Museum. Pas op een terrasje tegenover de uitgang in de schaduw vonden we de rust die we in de Sixtijnse kapel zo gemist hadden.
We zijn dus nu eindelijk in de Sixtijnse kapel geweest. Maar zijn we ook echt in de Sixtijnse kapel geweest?
Hoe vreemd het na het voorgaande verslag ook mag klinken: nee, ik ben niet in de Sixtijnse kapel geweest. Want wat is een kapel? Een huis gewijd aan God. Wat gebeurt er in het huis van God? Er wordt gebeden, gedankt, het woord Gods klinkt, de eucharistie wordt er gevierd. Er heerst stilte. Dat alles ontbrak in de rijk geïllustreerde ruimte waar ik die zomer was.
De Sixtijnse kapel bezoeken is er de eredienst meemaken, de stilte van het Gods huis ervaren, medewerkers in de liturgie zien buigen naar het altaar, zelf een moment ingetogen kunnen knielen. Van dat alles is niets te merken als je als toerist binnengaat. Je voelt je als een indringer in een huis waarvan de bewoners afwezig zijn.
Bovendien is de Sixtijnse kapel niet een Gods huis op de hoek van de straat ergens in Rome. Alleen de paus met zijn gevolg kwam er om te bidden op bepaalde gelegenheden: in elk geval op het hoogfeest van Allerheiligen in het jaar 1512. Getalenteerde musici, vaak ook religieus, zongen de gezangen.
Gewone stervelingen zoals ik hadden niet kunnen dromen dat ze er ooit zouden binnengaan. Voor de meeste mensen was de Sixtijnse kapel bijna even onbereikbaar als de hemel tijdens hun leven. Een mystieke ruimte. Zeker omdat inkijkjes in de vorm van foto’s natuurlijk niet bestonden.
De Sixtijnse kapel, die ruimte dus die voor gewone stervelingen niet was weggelegd, heb ik niet bezocht. Ik was in een overvolle ruimte waar de tijd niet stil stond zoals het hoort in Gods huis. Ik hield het er niet langer uit dan een halfuur, trouwens verreweg de meeste mensen niet. Het was een rusteloos komen en gaan.
Nu ik na anderhalf jaar alleen nog mijn herinnering heb, ben ik in mijn beleving op dit moment meer in de Sixtijnse kapel, dan toen. Het rumoer is gaan liggen. De emotie van op het verkeerde moment op de verkeerde plek te zijn, is weggeëbd. Ik kan de beelden van mijn herinnering nu meer vullen met mijn eigen gedachten. Ik kan me hier veraf in Nederland voorstellen dat de kapel stil is, en dat de wierook op stijgt, en dat engelachtige muziek klinkt. De afbeeldingen komen tot leven. Zo wordt de Capella Sistina weer de droomruimte die ze voor velen in bewoners van Rome en daarbuiten door de eeuwen is geweest, een ruimte die voor hen even onbereikbaar was als het huis van God in de hemel. De Sixtijnse kapel bezoeken zou voor hen hetzelfde betekenen als sterven en in de hemelse heerlijkheid worden opgenomen.
Ja, ik weet al wat ik die zaterdag in juli in Rome miste toen ik in die barokke kapel een blik wierp op de vinger Gods van Michelangelo. Ik miste de hemel in de Sixtijnse kapel. Of mogen we zeggen: ik miste “de ziel”
Er is dus nog hoop dat ik er ooit mag binnengaan, want als sterveling ben je altijd nog op weg naar het eeuwige huis van God in de hemel met alle heiligen ons voorgegaan. Geen nerveuze stationshal, maar een oneindige ruimte vervuld lofzang en gebed. Een eeuwig Allerheiligen.
Zou Michelangelo dat eigenlijk ook niet voor ogen hebben gehad tijdens de talloze uren die hij er doorbracht om de schilderingen aan te brengen?