Met zijn spierwitte hoofd en lange gestalte viel hij op temidden van de andere mannen en vrouwen in de kerk.
Elke zondag was hij met zijn vrouw in de Mis met de Gregoriaanse gezangen.
Dat was de vroege Mis die voorafging aan de Hoogmis in de volkstaal
Zijn vrouw verschilde niet veel in lengte met hem.
Maar ze onderstreepte door haar slanke voorkomen en fragiel gezicht als het ware zijn aanwezigheid.
Kortom, hij had iets patriarchaals over zich.
Het echtpaar woonde in een naburige parochie.
Ze hielden kennelijk van Gregoriaans.
Er werd in de meeste omringende dorpen geen Gregoriaans meer gezongen.
Maar belangrijker voor hen was het vroege tijdstip van de Mis.
Zijn vrouw en hij waren nog gewend elke dag vroeg op te staan.
“De ochtendstond heeft goud in de mond” was één van de gevleugelde woorden die mijn vader mij als kind regelmatig voordroeg
Het zou zo maar de lijfspreuk van deze opvallende man kunnen zijn.
Hij was ondernemer met een groot bedrijf.
Op zondag lag zijn bedrijf stil. Behalve in het hoogseizoen als buien de oogst van de boeren bedreigden.
Het goud dat de zondagochtend in de mond had, was niet het zoals op weekdagen het geld dat te verdienen was, maar de rijkdom van de rustdag waarvan hij zichtbaar intens genoot
Een nog belangrijke reden om alle zondagen mijn parochiekerk te bezoeken was ook de vriendschap met een echtpaar dat hier woonde.
Ze waren allebei grote paardenvrienden. Van paarden en rijtuigen wisten ze alles af.
En vaak gingen de vrienden naar een wedstrijd met vierspannen.
Daar raakten ze nooit over uitgepraat.
Na de Mis brachten ze samen de zondagmorgen door.
Na verloop van tijd zag ik hem alleen in de kerk.
Eerst stond ik er niet zo bij stil.
Maar later viel me op dat hij door de afwezigheid van zijn vrouw een kwetsbare indruk maakte.
In gezelschap van haar had hij er altijd krachtiger uitgezien.
Op een zondag stond hij na de Mis mij op te wachten.
“ Kom eens een keertje kijken” zei hij “je hebt mijn bedrijf nog nooit gezien”.
Ik knikte en zei: “Ik zie u de laatste tijd steeds alleen?”
“Mijn vrouw is al een tijdje ziek. Het gaat niet zo gaat met haar”.
“Dat is niet zo mooi” antwoordde ik oprecht meelevend.
“Ze zou een bezoekje erg op prijs stellen” vervolgde hij
“Goed, laten we dan een afspraak maken” zei ik
“Maar ik kom echt alleen maar op bezoek. Voor pastorale begeleiding moet u bij uw plaatselijke pastor zijn. Want anders begeef ik mij op het terrein van mijn collega”
Het kostte me wel moeite om dit te zeggen. Want ik voelde veel sympathie voor hem en zijn vrouw. Maar ik wilde geen eigenmachtige indruk maken op mijn collega’s.
De naburige pastor zou zo’n inbreuk op zijn territorium absoluut niet zou waarderen.
“Dat weet ik” zei hij vriendelijk “maar dat is ook helemaal niet nodig. U komt gewoon als vriend”
“Ze zou het gewoon fijn vinden u even te zien. En dan kan ik u tegelijk mijn bedrijf laten zien”.
De zaterdag daarop reed ik door de weilanden naar het echtpaar toe.
Ze woonden in een voormalige boerderij omgeven met grote oude bomen die het huis zomers koelte gaven.
Ik reed het erf op. Gealarmeerd kwam een hond aanrennen vanachter het huis.
Daarachter aan kwam de man met zijn witte haar. Hij riep de hond bij zich.
Het beest gehoorzaamde meteen.
In de huiskamer lag zijn vrouw in bed.
Door het raam had ze me al van verre aan zien komen rijden
Ze zag er erg verzwakt uit.
Ze begroette mij hartelijk.
Ik zei dat ik het fijn vond om haar te zien en ik vroeg hoe het met haar ging.
Ze verloor zich niet in allerlei medische details, maar liet onze ontmoeting op zich inwerken door de stiltes die af en toe vielen.
We spraken even over de kinderen en kleinkinderen die te zien waren op de foto’s die bij haar aan de muur hingen.
Ik merkte aan haar dat ze snel uitgeput raakte. Dus het bezoekje duurde maar kort.
We namen hartelijk afscheid van elkaar.
“Ik zal u in mijn gebeden gedenken” beloofde ik haar, terwijl haar man mij voorging naar de deur.
“En ik u” sprak ze met een berustende glimlach om de lippen.
Haar man en ik liepen naar de loodsen waar allerlei landbouwmachines stonden.
Trots vertelde hij mij hoe het bedrijf gegroeid was in de loop der jaren.
Dat was ook te zien aan de schuren en loodsen, de één uit oude tijden, de ander hypermodern.
Hij stond eigenlijk nog maar met één been in de zaak, want zijn zoons namen het bedrijf gaandeweg helemaal over.
Binnenkort zou hij zich helemaal terugtrekken.
De bezichtiging duurde een half uurtje.
Net toen we uit de laatste loods naar buiten kwamen, reed een auto de betonnen oprijlaan op.
Het was een auto die het midden hield tussen een bestelauto en een personenauto.
Ik herkende onmiddellijk de auto van mijn naburige collega-pastor.
Een lange man voor wie een normale personenauto eigenlijk te klein was.
“Dat is ook toevallig” zei mijn gastheer:
“Daar heb je de pastor. Die komt vast een paar zakken aardappelen halen”.
Ik zag aan zijn gezicht dat hij zich amuseerde met deze onverwachte wending van mijn bezoek.
Ik voelde mij helemaal niet betrapt, want ik had mij keurig gehouden aan de ongeschreven collegiale wetten. Maar dat kon de collega niet weten.
Ik voelde de spanning stijgen toen de collega uit de auto stapte.
De gastheer en ik liepen op hem toe. Met zijn rijzige gestalte kwam hij op ons toe.
Er verscheen een grijns op zijn gezicht.
“Wat doe jij hier op mijn terrein?” zei hij
Even leek de tijd stil te staan.
Wat moest ik zeggen?
Wat ik ook zou zeggen, zou afketsen op de indruk die mijn aanwezigheid wel op hem moest maken.
Die ene seconde duurde voor mij een eeuwigheid.
Maar met de kracht van de zon die door de wolken breekt, sprak mijn gastheer sprak zonder aarzeling het verlossende woord:
“Het is toevallig wel míjn terrein!”