homilie op de 17e zondag door het jaar 27/28 juli 2013

Preek op de 17e Zondag door het jaar 26/27 juli 2013 Willibrordkerk en Mariakerk (Leidsche Rijn, Vleuten, De Meern)
lezingen uit het r.k. lectionarium: Genesis 18:20-32, Kolosse 2:12-14, Evangelie:Lukas 11:1-13

“Heer, leer ons bidden” vraagt één van de leerlingen aan Jezus. Een duidelijke vraag van een leerling aan zijn meester.
En misschien ook wel onze eigen vraag wanneer we moeite hebben met bidden.
En wíe heeft dat soms niet?

“Maar is bidden dan iets dat je léren moet? Verstaat God je anders niet? Keert hij je de rug toe als je niet de goede woorden gebruikt?”
Nee, we kennen allemaal wel die mooie woorden uit de Psalm: “Heer, U doorgrondt mij en kent mij, U kent mijn zitten en opstaan, al van verre doorziet U mijn gedachten….. U bent vertrouwd met al mijn gangen. Geen woord komt over mijn tong of U kent het, Heer, U kent het volkomen.”

Onze harten zijn voor God een open boek. Hij weet wat in íeder van ons leeft.
Maar als dat zo is, waarom moeten we dan nog tot God bidden? Hij heeft onze gebeden eigenlijk helemaal niet nodig. En als God onze gebeden niet nodig heeft, waarom zouden we dan nog bidden. Waarom zouden we dan nog de vraag stellen: “Heer, leer ons bidden?”

Hier stuiten we op het fundamentele verschil tussen geloof in de levende God, Vader van onze Heer Jezus christus, en menselijke bedenksels als zelfbedachte godsbeelden en idolen “maaksels van mensenhanden, van hout en van steen, die niet zien of horen” (Deut.4).
Want “God, doorgrondt en kent ons”. Daarvoor is Hij God. Hij kent ons van binnen en van buiten. Hij heeft onszelf gemaakt. Door te bidden brengen we onszelf te binnen, dat we er niet alleen voor staan, maar dat God altijd en overal bij ons is. En dat wij kostbaar zijn in zijn ogen.

Door onze dagelijkse bezigheden, door onze aardse zorgen, door verdriet en tegenslag kunnen we God uit het oog verliezen
Maar telkens als we aan God denken en tot hem spreken, pakken we als het ware zijn hand vast.
Een mooie uitdrukking uit de bijbel over een mens die alles voor God in gebed voorlegt, is: “h(z)ij wandelde met God”.
Bidden brengt ons te binnen dat we samen op weg zijn door het leven met God.

Ons bidden is dus een geschenk van God aan ons. Dat alleen al vervult ons met vreugde en vertrouwen. Geeft niet hoe, geeft niet waar, in de stilte of in het openbaar.
Telkens als we bidden, is dat Gods geschenk aan ons.
Hij heeft zijn hand uit gestoken. Wij leggen onze hand in de zijne.
Door te bidden onderhouden we de vriendschap met God.

Doel van ons bidden is niet dat wij God veranderen en op andere gedachten brengen. Wijzelf worden er anders door. Bidden verandert ons leven. Bidden verandert onze kijk op de dingen. Bidden verandert onze beleving van de dingen, de goede en de kwade. Bidden verandert onszelf. Bidden brengt ons steeds dichter bij God

Maar bidden verandert ook onze omgeving. Dat blijkt op een adembenemende manier in het gesprek van Abraham en God over Sodom en Gommorah, de steden die model staan voor een door en door corrupte wereld
“Heer, wilt ge met de boosdoeners ook de rechtvaardigen verdelgen. Misschien wonen er wel víjftig rechtvaardigen in de stad” zegt Abraham. Hier is niet een mens bezig God om te turnen. Hier is een mens die biddend tot de ontdekking komt hoe genadig God is.

Wanneer wij bidden doen we dat niet alleen voor onszelf, maar ook als leden van de samenleving, van de mensen temidden van wie we wonen en werken en geloven.
Wie oprecht bidt, verlangt ernaar het goede te doen. Wie oprecht bidt, wordt afgehouden van verkeerd is.
Maar dat niet alleen. We mogen door ons gebed ook voorkomen dat de samenleving aan zichzelf wordt overgeleverd en door het kwade overspoeld en onder gaat.

Omwille van het gebed van vijftig, van veertig, van dertig, van twintig houdt God de wereld in stand, ondanks al het kwade dat mensen elkaar aandoen.
Omwille van het gebed van zelfs maar tien krijgen alle mensen elke dag opnieuw een kans om berouw te hebben van het verkeerde en opnieuw te beginnen.
Door ons bidden délen we in Gods barmhartigheid en geduld.
Door ons bidden besturen we met Hem onze wereld.
Bidden behoort tot onze missionaire opdracht om de wereld in aanraking te brengen met de liefde van God.

En als we bidden, zijn we nooit alleen. Ook al zijn we alleen thuis of onderweg. We zijn door ons gebed verbonden met God, maar ook met elkaar.
Het is natuurlijk heel mooi wanneer we dat in gebed verbonden zijn ook zichtbaar mogen beleven. In het gebed thuis in het gezin en de familie. En ook in de kerk. Want de kerk is het huis van God, het huis van gebed.

Op de dag van de Heer, de zondag, komen we er samen om te bidden. Maar ook door de week is de kerk open voor gebed. In de Mariakapel waar dagelijks mensen binnenlopen. En er zijn mannen en vrouw die samen de rozenkrans bidden op zaterdagmorgen. Elke vrijdag tussen de middag is er een uurtje Stille Aanbidding. Donderdagavond de Mariagebedsgroep.
Laten we er alles aan doen dat onze kerken echt een huis van gebed zijn in de samenleving. Een ambassade van God in de wereld. Een plek waar zijn liefde en barmhartigheid elke dag voelbaar zijn.

Nog één laatste vraag. Als God onze harten kent en ons gebed niet nodig heeft, waarom gaf Jezus zijn leerlingen dan toch een gebed aan zijn leerlingen mee, een gebed dat je uit je hoofd kunt leren?
Dat deed hij niet omdat God anders niet naar ons zou luisteren. Nee, Jezus verbindt ons door dit gebed direct met zichzelf, want het is zijn gave aan ons. Het zijn zijn woorden die wij tot de onze maken. Daarom heet het ook “gebed des Heren”. Het gebed van de Heer die altijd zelf voor ons bidt in de hemel bij God.

En het bidden van het Onze Vader maakt allen die door Jezus in God geloven, telkens opnieuw bewust dat we in gebed als Gods kinderen verbonden zijn die zeggen: “Onze Vader die in de hemel zijt”.
Juist het Onze Vader moeten we bidden in het bewustzijn dat we dat elk moment samen doen met talloze anderen. Zoals een koor van ontelbare cicades in de pijnbomen dat ik op vakantie de hele dag door hoorde als loflied op de zomer. Zo mag van over de hele aarde het Onze Vader klinken als ons loflied op God.

En het Onze Vader herinnert ons er steeds aan dat we alleen echt kunnen bidden tot God als we niet alleen vragen om zijn liefde en vergeving voor onszelf. We moeten ook bereid zijn om dat aan elkaar te doen.

Daarom moeten we het niet gedachteloos bidden. Gedachteloos bidden komt voort uit die gedachte dat God ons bidden nodig heeft zoals je een kanariepietje zangzaad in zijn bakje doet. Nee, wíj hebben het bidden nodig: “vergeef ons onze schuld, zoals ook wij aan anderen hun schuld vergeven”.

Anders houdt God zich niet doof voor ons, maar dan is zijn boodschap van liefde bij onszelf tot dovemansoren gericht. Er verandert dan niets omdat wijzelf niet veranderen. En dat wijzelf veranderen, en niet God, is nou juist de bedoeling van ons gebed.

En omdat we allemaal zelf elke dag nog kunnen groeien in de liefde van God blijft de ene vraag altijd actueel: “Heer, leer ons bidden……………

(c) Pastoor Martin Los

onzichtbare graffiti

We reden over de snelweg van Brussel naar luxemburg.
De lucht grauw en zwaarbewolkt ondanks de zomerdag .
“Is jou iets opgevallen?” Vroeg Nelleke.
“Nee, zoveel valt hier nou niet te beleven”.
“Er liggen geen flarden autobanden links en rechts”
“Je hebt gelijk! Vroeger was de vluchtstrook ermee bezaaid.”
“Ik heb er de hele weg nog geen een gezien”
“Ik vond het altijd een slordig gezicht. Teken dat we in zuidelijke streken waren gekomen”.
“Het zag er nogal afschrikwekkend uit”
“Je bedoelt dat automobilisten daardoor voorzichtiger gingen rijden?”
“Ja. Zoals de woorden Roken Is Dodelijk op een pakje sigaretten tegenwoordig……..zoiets.
Zo sloegen de Belgen twee vliegen in een klap. Ze hoefden die aan flarden gereden banden niet op te ruimen en ze propageren veiliger verkeer”
“Nou, ik weet het niet, hoor”.
“Toch is het opmerkelijk dat we nu alweer een paar kilometer geen klapband gezien hebben”
“Het kan ook zijn dat de banden van de vrachtwagens nu veel beter zijn dan vroeger”.
“Oké, maar dan moeten ze toch een keer die stukken rubber helemaal verwijderd hebben”
“Misschien deden ze dat vroeger ook wel, maar dan kwamen er steeds weer nieuwe aan stukken gereten banden bij. Nu zie je er echt geeneen meer”.
We waren allebei even stil en keken voor ons uit.
Genoeg over zwarte flarden verleden.
Het was tamelijk druk op de weg,
Wij reden op de middelste baan
Tussen ons en het verkeer in tegenovergestelde richting was een lelijke betonnen vangrail.
“Kom niet met mij in aanraking” stond erop geschreven in onzichtbare graffiti.

Plotseling hoorden we het geluid van een sirene naderen.
Ik keek in de achteruitkijkspiegel en zag in de verte achter ons de zwaailichten van een politieauto.
Was er verderop op de snelweg iets aan de hand? Een ongeluk?
De auto’s op de linkerbaan gingen opzij om de politieauto door te laten.
Iedereen hield zich opeens aan de maximumsnelheid.
Toen de blauwwitte auto met zijn blauwvuurspuwende hoorns ons en de auto’s om ons heen gepasseerd was, ging hij op de middelste baan rijden voor de voorste personenauto.
Had deze medeweggebruiker iets misdaan?
Zou over een paar seconden op de display bovenop de politieauto een strenge boodschap te zien zijn?
STOP of VOLG

Er gebeurde niets. De politieauto bleef voorop rijden.
Gaandeweg ontpopte hij zich als een soort leider voor de troep.
Niemand durfde passeren.
Duidelijk was wel dat de politieauto bijna onmerkbaar vaart minderde .
En alsof iedereen dit aanvoelde minderde de hele kolonne, die was ontstaan, snelheid .
Zonder een wanklank en getuuter van de kant van ongeduldige automobilisten
Het was een vreemd gezicht,
De auto’s voor de politieauto waren allang in de verte verdwenen.
De snelweg voor ons was zover we konden kijken, leeg.
Het leek alsof we deel uitmaakten van een excursie onder leiding van een boswachter door een stiltegebied.
We minderden snelheid van honderd naar negentig, tachtig, zeventig, kilometer per uur.

De spontaan gevormde kolonne hield als een lichaam de adem in.
Waar zou dit toe leiden?
Nog steeds geen commando op de display van de politieauto
De blauwe lichten zwaaien onophoudelijk. De sirene was uitgezet.
Een mysterieuze stilte hing om ons heen.,
Nelleke en ik voelden beiden weer de nieuwsgierige spanning van kinderen die voor het eerst op schoolreis gaan.
Minder vijftig kilometer per uur reden we nu.
Één merkwaardige sensatie.
De vertraging verliep heel gedisciplineerd

Bij hardloopwedstrijden voor paarden op de renbaan, rijdt één terreinwagen voorop.
Aan beide zijden een lange arm waarachter de paarden lopen. Van elkaar ge scheiden door buizen.
De wagen gaat steeds harder rijden. De paarden gaan van draf over in galop.
Op dat moment klap de terreinwagen zijn vleugels naar voren en rijdt met hoge snelheid weg.
De paarden met hun jockeys stormen naar voren.
Bij ons was op de snelweg precies het omgekeerde gebeurd.
Met onzichtbare armen had de politieauto de autos achter zich verzameld om ze langzaam tot stilstand te brengen.
Ook met lange, nu onzichtbare, armen.
Het volkomen onverwachte, en toch onontkoombare, gebeurde.
We stond allemaal stil.
Hartstikke stil midden op de snelweg.
In the middle of nowhere tussen Brussel en Namen.

Nergens iets te zien wat de politionele ingreep verklaarde.
Even leek de werkelijkheid een DVD die op pauze gezet was.
Toen ging het portier van de politieauto open.
Een mannelijke gendarme stapte uit.
Wat zou hij gaan doen
De verzamelde automobilisten toespreken?
Maar de stoet achtervolgers moet onderhand uitgegroeid zijn tot meer dan een kilometer.
Hij heeft zelfs geen megafoon in de hand.
Maar tot onze verbazing stapt de man vastberaden op de betonnen vangrail af.
Hij bukte zich en greep iets met beide handen.
Toen liep hij ermee terug naar de auto en hield bij de motorkap even in.
Hij zat dus niet alleen in de politieauto, want triomfantelijk vertoonde hij zijn vondst aan de onzichtbare metgezel .

Dit was ons geluk,. Anders hadden we nooit geweten waarom we van hogerhand tot stilstand waren gedwongen ergens op de snelweg midden in de België , in de Hautes Ardennes .
We zagen de vlammende licht roestbruine kleur van de vacht van een dier.
Bij een poging de snelweg over te steken en de betonnen vangrail over te springen,, was het dodelijk gewond geraakt door het voorbijrazende verkeer.
Was het een onfortuinlijke ree of een vos?
In elk geval geen aan flarden gescheurde autoband.
Een ree in zo’n redelijk gave toestand zou misschien toch met meer compassie zijn behandeld of zelfs nog op de tafel van de plaatselijk bosbeheerder zijn beland.
Een pluizige staart , korte poten en een harige vacht . Geen twijfel mogelijk. Het was een vos.
Even later werd hij roemloos over de vluchtstrook in de berm tussen de dennebomen geworpen. Een prooi voor de aaseters.
Het duurde bij elkaar nog geen minuut.

Nelleke en ik keken elkaar aan: het hele verkeer tot stilstand gebracht om een dode vos van de snelweg te halen!
Terecht natuurlijk. Automobilisten hadden kunnen denken dat het dier nog leefde.
Wie weet was er iemand gestopt,. Een dierenvriend die met gevaar voor eigen leven, en dat van anderen , deze vos had willen redden.
Of al die anderen die geschrokken bij de aanblik van de vos door vreemde uitwijkmanoevre een verschrikkelijke kettingbotsing zouden hebben veroorzaakt.

De politieauto reed met grote snelheid weg. Ons verbijsterd achterlatend.
Niet voor lang. We trapten allemaal de gaspedaal in om onze weg te vervolgen.
Een halve minuut later herinnerde niets aan het kunststukje dat we hadden meegemaakt,
Eigenlijk wisten alleen wij en de paar automobilisten direct om ons heen wat er gebeurd was.

We ontwaakten uit de droom alsof we een verschijning hadden gezien.
We waren op het juiste moment op de juiste plaats geweest om getuige te zijn van een adembenemend kunstje.
Puur mensenwerk, maar toch een soort wonder omdat het zo onverwacht kwam en zo in strijd met de routine van de weggebruiker.

En we mijmerden nog wat na over die wonderlijke overgang.
Eerst onze verwondering over de afwezigheid van klapbanden op de vroegere belgische snelwegen.
En toen die arme vos die even slordig aan de kant van de weg lag..

(c) martin los