preek op de 21ste gewone zondag op 24/25 augustus 2013 in de Mariakerk
Bij de schriftlezingen uit het r.k. lectionarium voor deze zondag: Jesaja 66:18-21 Hebreeën 12:5-7,11-13 Evangelie: Lucas 13:22-30
Lieve zusters en broeders, zijn wij blij met ons geloof? Stel dat iemand ons die vraag stelt: “ben je blij met je geloof?” Dat zou zomaar kunnen. Antwoorden we dan niet allemaal spontaan met “ja”?
Als christenen zijn we blij met ons geloof. Goed, we laten dat misschien niet altijd zo duidelijk blijken. Maar ik durf de stelling aan dat gelovige mensen blij zijn met hun geloof.
We kúnnen dat met een gerust hart zeggen, want in onze tijd is niemand verplicht om te geloven. Er is in ons land geen overheid die mensen discrimineert als ze niet godsdienstig zijn. Integendeel, de overheid moet waken over de vrijheid van godsdienst
Dat betekent dat gelovigen in alle vrijheid hun geloof moeten kunnen belijden. Maar het betekent ook dat een kerk of godsdienst zelf niemand onder dwang kan verplichten te geloven. Iedereen die gelooft doet dat hier uit eigen vrije beweging.
Er is wel een andere reden waarom we ons verplicht voelen om te geloven als we het geloof eenmaal bewust ontvangen hebben. Die reden is de liefde tot God. Maar liefde ervaar je nooit als plicht of dwang. Liefde is de aandrang van je eigen hart. Liefde voelt altijd als het toppunt van vrijheid en vrijwilligheid.
Geloof in God en in Jezus maakt een mens blij en gelukkig. Daarom hebben we altijd ook nog het verlangen dat anderen Gods liefde leren kennen en óók het geloof aannemen. We gunnen het hen. We zijn gelukkig met ons geloof. Maar ons geluk voelt nog volmaakter als we het met anderen kunnen delen die ook Gods barmhartigheid en liefde ervaren en omarmen.
Dat is het visioen dat we als gelovigen samen delen met de profeten die God zond voor de komst van Christus: “uit alle volkeren zullen zij uw broeders bijeenbrengen op mijn heilige berg” klinkt de belofte van God bij monde van Jesaja (1e lezing)
En Jezus houdt die vreugde ons ook voor ogen in het Evanglie: “Zij zullen komen uit het oosten en het westen, uit het noorden en het zuiden en zij zullen aanzitten in het koninkrijk van God”
Nooit mogen we ons geloof opdringen aan anderen. Dat willen we ook niet. Maar we mogen wel met overtuiging ons geloof uitstralen in heel ons doen en laten.
En dat kunnen we. Door onze liefdevolle houding naar onze medemensen. Doordat we met liefde over God en over Jezus spreken. En ook over de kerk en de geloofsgemeenschap. Dat is onze uitnodiging aan anderen om ook het geloof te omarmen.
Laten we niet vergeten dat wij om zo te zeggen, gezanten van God in onze wereld zijn. Als we bij anderen bekend staan als christen, dan zijn we alleen al daardoor vertegenwoordigers van Jezus Christus.
Door onze aanwezigheid als christenen in deze wereld herinneren we iedereen aan Hem. Dwars door onze menselijke gebrekkigheid heen spreekt Hij door ons tot de wereld. Ook al zijn we daar onszelf niet van bewust hoe en wanneer. Dat is iets om verwonderd, blij en trots op te zijn.
Maar aan de andere kant we kunnen ook het zicht van onze medemensen op Jezus verduisteren. En van onszelf!
Wanneer we heel anders doen dan wat je zou mogen verwachten van mensen die van God houden. Vooral wanneer onze vroomheid alleen buitenkant is. Als we in werkelijkheid onbarmhartig zijn voor anderen. Kwaad spreken over anderen. Onze naaste moedwillig benadelen.
Dat is de houding die Jezus in het Evangelie aan de kaak stelt: schijnheiligheid.
Dat je heel berekenend te werk gaat. Alsof we je bij jezelf zegt: “God ziet het toch niet” en dan dingen doen die in strijd zijn met wat je zou mogen verwachten van iemand die van God houdt.
Mocht iemand denken: “God ziet het toch niet” Dan kan dat allen maar omdat zo iemand zijn hart gesloten heeft voor God, afgesloten voor de vreugde van het geloof. En als je dan doet alsof je heiliger bent dan anderen, en zelfs op anderen neerkijkt vanuit je uiterlijke godsdienst dan kom je van een kouwe kermis thuis
Daartegen waarschuwt Jezus als hij zegt: “Als eenmaal de huisvader is opgestaan en de deur gesloten heeft en als ge dan op de deur begint te kloppen en te roepen: “Heer, doet open!”dan zal hij antwoorden: Ik weet niet waar ge vandaan komt!”
Jezus is bezield van God. Dat vervult hem van vreugde en verlangen. Hij schenkt zijn alle gelovigen de vreugde God te mogen kennen.
Die vreugde is zo kostbaar. Die moet je aan niets ondergeschikt maken. Doen we dat wel, dan sluit God ons niet buiten van die vreugde, maar dan sluiten we onszelf buiten die vreugde.
“Spant u tot het uiterste in om door de nauwe deur binnen te komen” horen we de Heer zeggen. Daarmee bedoelt hij helemaal niet dat God heel streng is. Alsof God uiteindelijk alleen maar open staat voor mensen die hun hele leven lang nooit iets misdaan hebben.
In dat geval zou Jezus zijn eigen missie volkomen ongeloofwaardig en belachelijk maken.
Op het moment dat hij deze woorden spreekt, is hij op weg naar Jeruzalem om het offer van zijn leven te brengen uit liefde voor alle mensen. Hij is op weg op de poort naar Gods liefde wagenwijd open te zetten. Om het feestmaal te bereiden voor allen die toestromen van overal
Niks geen poort op een kiertje. Met zijn armen uitgespreid op het kruis laat Jezus zien hoe oneindig Gods barmhartigheid is.
“Spant u tot het uiterste in” betekent: als je door de liefde van God bent geraakt en als je iets van die vreugde hebt geproefd, laat die dan nooit meer los. Heb daar alles voor over. Net als met verliefdheid. Dan zet je toch ook alles opzij en denk je aan niets anders meer.
Jezus zelf is vervuld van die liefde voor God, en daardoor is hij voor ons allemaal de belichaming van Gods liefde geworden.
Hij kan niet anders dan zijn volgelingen op te roepen te delen in zijn passie.
Natuurlijk hebben we niet altijd de kracht daartoe. Maar alleen al het verlangen is voldoende om diep in ons hart de liefde van God te voelen en de vreugde te ervaren.
Geloof is altijd reden tot vreugde. Maar niet alles wat ons in het leven overkomt is vreugde. Laten we die tegenslagen ons leven niet zien als teken dat God niet van ons houdt en niets om ons geeft. Veeleer is het leven zelf een leerschool om te volharden in het geloof
De schrijver van de Hebreeënbrief vergelijkt dit met de opvoeding. Ouders die van hun kinderen houden, zullen op bepaalde momenten hun kind de ruimte geven om zich te ontwikkelen en te laten zien wat het kan en wil. Maar ze zullen ook hun kind tot de orde roepen als het steeds niet luistert.
Natuurlijk zijn tegenslagen niet letterlijk een straf van God. Het gaat om de vergelijking met de opvoeding. Het is het woord van God dat ons steeds bij de les houdt. Dan ontdekken we dat door moeilijkheden heen ons geloof sterker wordt.
God neemt ons serieus. Hij maakt van ons geen gelovige kasplantjes. Hij geeft ons de kans om te groeien in geloof en liefde tot hem.
Het leven in deze wereld is niet altijd rozengeur en maneschijn. Dat geldt voor alle mensen. Goed of slecht. Het geldt ook voor ons als gelovigen.
Stel je voor dat als je geloofde je nooit meer iets over kwam. Dan had je niet allen het gevoel dat je niet echt geleefd hebt en dat je voor spek en bonen hebt meegedaan. Dat je niets van jouw liefde en kracht en vertrouwen hebt kunnen tonen.
Zij die veel hebben meegemaakt, zijn vaak juist degenen voor wie God het kostbaarste in hun leven is. En zij die veel voor hun geloof hebben overgehad, zijn juist degenen die de vreugde van Christus het meest intens ervaren en die ook uitstralen. Ze zijn bijzondere vertegenwoordigers van Christus in de wereld.
Aan het begin stelde ik dat geloof altijd een bron van vreugde is voor hen die geloven.
Laten we die vreugde voeden door ons hart steeds te openen voor God.
En omdat geloof in onze tijd geheel vrijwillig is, is er des te meer reden om blij te zijn met ons geloof.
Dan kan deze tijd juist een tijd worden waarin we door de hartelijkheid van ons geloof de harten van velen openen voor God en voor Jezus in wie het hart van God naar alle mensen openstaat. Zo mogen we overtuigd en vol vreugde op weg gaan naar het feest dat God aanricht in zijn liefde en barmhartigheid.
(c) Martin Los, pastoor