homilie op de 30ste zondag door het jaar op zondag 27 oktober 2013 Mariakerk De Meern

Preek op de 30-ste zondag door het jaar in de Mariakerk
op zaterdag en zondag 25 en 26 oktober 2013
voorgeschreven lezingen voor deze zondag uit het lectionarium van de r.k. kerk voor zon- en feestdagen: 1e lezing Jezus Siracht 35:12-14.16-18  2e lezing 2 Timotheus 4:6-8, 16-18 Evangelie Lucas 18:9-14

Lieve zusters en broeders, Jezus wijst ons vandaag op het gevaar van de zelfgenoegzaamheid.
Hij doet dat in de mooie gelijkenis die we zo-even gehoord hebben: “Twee mensen gingen naar de tempel om te bidden. De één was een Farizeeër en de andere een tollenaar”.

Farizeeën genoten groot aanzien. Ze gingen gekleed in fraaie gebedsmantels. Ze behoorden tot de elite die niet hoefden te werken voor hun dagelijks brood.
De tollenaar was niet uit zichzelf rijk, maar vergaarde zijn vermogen door belasting te heffen. Hij was vast ook goed gekleed. Maar hij genoot geen aanzien. En hij was zeker niet geliefd. Eerder gehaat.
In de tijd van Jezus en nog lang daarna was de het heffen van belasting een zaak die werd uitbesteed aan particuliere ondernemers. Die betaalden ervoor om de belasting te mogen innen, met de bedoeling om winst te maken. Ze leefden van de boetes die ze oplegden als mensen niet op tijd betaalden.

Beide mannen zijn op weg naar de tempel om te bidden. Voor de Farizeeër een dagelijkse gang. De tollenaar kwam misschien voor het eerst na lange tijd.
En bij het bidden blijft hij op een afstandje staan. Hij klopt op zijn borst en zegt:  God, wees mij zondaar genadig”. 
De man heeft alles wat zijn hartje begeert, maar het bevredigt hem niet. Hij weet dat nog rijker worden, nog meer parties geven, nog meer donaties schenken, hem niet zal helpen.
Niet alleen knaagt aan hem dat hij mensen afperst. Hij mist God. Hij mist de genade van God. Hij mist die liefdevolle blik van God die alles goed maakt. De liefde van God die meer waard is dan alle goederen van de wereld.
“God, wees mij zondaar genadig!” roept hij uit. En dàt gebed van de drempel van de tempel bereikt God want tegenover God toont de tollenaar zich als een arme bedelaar die ten einde raad is.
En zo is de tekst van Jesus Siracht ook op hem van toepassing: Het gebed van de arme dringt door de hemel heen totdat de Allerhoogste zich erbarmt

Als mensen hebben we allemaal dat knagende gevoel dat er iets aan ons ontbreekt. De dingen zijn af. De planten en de dieren ook op hun manier. Maar wij mensen zijn niet af. We zijn ons bewust van alles, van onszelf en ook van onze sterfelijkheid. Daarom dat vragende en soms knagende dat er iets aan ons ontbreekt.
Niet omdat wij andere mensen opzettelijk benadelen zoals de tollenaar. Maar een honger naar iets onbekends en onbestemds.
We proberen die honger te stillen door onszelf te trakteren op overvloedig eten en drinken, kleding, luxe artikelen, dure vakanties, eigenlijk door alles wat we niet nodig hebben.
We maken deel uit van een consumptiemaatschappij die helemaal draait om wat wij consumeren. Hoe meer hoe beter. We beseffen in onze tijd soms helemaal niet meer hoe verslaafd we geraakt zijn aan alsmaar geld uitgeven en kopen.

We zijn onszelf niet genoeg. Dat is geen fout. Dat is de unieke mogelijkheid voor de mensen om op zoek te gaan naar wat hen werkelijk gelukkig kan maken. De ontmoeting met God die ons zijn liefde schenkt. Alleen moet er soms heel wat gebeuren voordat onze ogen geopend worden. Met alle materiele rijkdom kan er een moment komen dat een mens zich ontzettend arm voelt en ten einde raad en roept : God, zie mijn armoede en wees mij genadig.
Wie weet hoeveel mensen in onze maatschappij niet ten diepste ongelukkig zijn ondanks alle overvloed. Zeker nu we een stapje terug moeten doen of zelfs in de schulden komen.
Wie weet hoeveel mensen niet zonder het zelf bewust te zijn, verlangen naar God, zonder God te kennen, en daarom zonder te weten waarnaar ze verlangen.
Laten we daarom als kerk en gelovigen niet neerkijken op onze omgeving als afvalligen of ongelovigen. Laten veeleer de honger in alle mensen ontdekken naar God en naar de liefde van God zoals Jezus deed. Hij zag de massa niet als afval, maar als ontelbare schapen zonder herder.

En daarmee zijn we bij de Farizeeër. Hij keek op de andere mensen neer: “God, ik dank u dat ik niet ben als de rest van de mensen, rovers, onrechtvaardigen, echtbrekers of als die tollenaar daar”. Hij bad wel maar “bij zichzelf” zegt Jezus Zijn gebed kwam niet verder dan hemzelf als stond hij vooraan in de tempel.
Deze man lijkt een godsdienstig mens. Uiterlijk is hij dat wel. Maar innerlijk doet hij alsof hij God helemaal niet nodig heeft. Hij is in één woord zelfgenoegzaam.

“Ik vast tweemaal per week en geef de tienden van mijn inkomsten” zegt hij.
Is dat dan niet mooi. Hier is iemand die niet zwelgt in zijn rijkdom maar regelmatig bewust afziet en die zijn geld geeft aan de tempel en aan goede doelen.
Ja, dat is allemaal heel mooi. Maar het wordt hem niet ingegeven door liefde tot God. Echte liefde maakt dat degene die je lief hebt, boven alles gaat. Echte liefde maakt dat je je leven niet zonder de ander kunt denken. Zo is ook de liefde tot God.
Deze man doet alle dingen die hij vanuit zijn godsdienst zegt te doen, niet uit liefde tot God. Niet uit dankbaarheid over zijn leven als gave van God. Niet uit verwondering om het geluk dat hij heeft gehad.
Hij heeft God helemaal niet nodig. God heeft in zijn ogen eerder hem nodig, want wat zou er over blijven van God in de wereld als hij niet dagelijks naar de tempel ging?

Zoals ik zei: we kunnen ons menselijke tekort, onze honger naar wat ons echt gelukkig kan maken, proberen te stillen met goederen als consumenten.
We kunnen echter óók ons tekort proberen op te vullen met eigendunk. Dan blazen we onszelf op en lijken heel wat.
Maar als we ons zo opblazen dat we in Gods oog heel wat moeten voorstellen, wie kan dan ons menselijk tekort aanvullen. Hoe kunnen we dan nog Gods genade en liefde ervaren?
Zelfgenoegzaamheid is altijd akelig.  Het lijkt dan  alsof we anderen niet nodig hebben en alsof er niets aan ons aanbreekt. En het is altijd akelig omdat het zich uit in neerzien op anderen. De eigen gebreken poetsen we dan weg, en die van anderen vergroten we uit.
We menen dan zelf te weten hoe een ander van binnen is: “Ik dank u, God,dat ik niet ben als die tollenaar daar” Want laat nou juist die tollenaar genade vinden in Gods oog en van God vervuld worden.

Voor alle duidelijkheid. Zelfgenoegzaamheid is iets anders dan zelfvertrouwen. Het nodige zelfvertrouwen wensen we elkaar allemaal toe. Bij een enquete onder ouders van kinderen op de basisscholen zeiden alle ouders dat ze zelfvertrouwen het belangrijkste vonden voor hun kinderen. Zelfvertrouwen maakt ook dat je vertrouwen hebt in anderen en in het leven ondanks tegenslag en dat je niet alles kunt overzien
Zelfgenoegzaamheid is dat je alléén vertrouwen hebt in jezelf.

Zelfgenoegzaamheid komt voor onder alle mensen en in alle geledingen. Waarschijnlijk meer in de hogere dan in de lagere regionen van de maatschappij, want aanzien en macht verleiden tot zelfgenoegzaamheid. Het is een valkuil voor velen in leidinggevende functies in de samenleving
Maar als zelfgenoegzaamheid zich nestelt in godsdienst dan is dat nog lelijker dan gewone zelfgenoegzaamheid. Want als je op anderen neerkijkt omdat je een heilig leven leidt in eigen ogen, wek je de indruk dat godsdienst zelf op mensen neerkijkt. Ja, dat God op mensen neerkijkt. Maar we mogen als gelovige mensen juist uitstralen dat God juist barmhartig wil zijn en zijn liefde wil schenken.

Wat we aan de andere kant zeker ook niet moeten doen is, bidden en zeggen: “God, wij danken u dat we niet zijn zoals de Farizeeër en al die andere vrome mensen die naar de kerk gaan maar geen haar beter zijn dan wij. Misschien nog wel erger”
Want wie zo denkt is even zelfgenoegzaam. Dan heb je echt niets geleerd van Jezus die Gods Zoon was, en die mens geworden is om ons mensen bij God te brengen.

Laten we als gelovige mensen niet verheffen boven anderen. Laten we veeleer tegen iedereen zeggen: wij zijn ook maar gewone, zondige mensen, maar we hebben Gods liefde ontdekt. En daarin willen we graag groeien. Dat maakt alles goed. Kom. Doe met ons. Geniet ook van Gods liefde en genade. Amen

homilie op de 28ste zondag door het jaar 12 en 13 oktober 2013 Mariakerk in De Meern

Preek op de 28-ste zondag door het jaar 12 en 13 oktober 2013 Mariakerk in De Meern
bij het voorgeschreven Evangelie voor deze zondag Lukas 17:11-19

Lieve zusters en broeders,  waarom keert die ene melaatse man na zijn genezing terug naar Jezus, en die negen anderen die ook genezen zijn, niet? Waarom is die ene man buiten zichzelf van vreugde en looft hij God en waarom horen we van die negen anderen niets meer? Is er een reden voor?

Ook Jezus spreekt zijn verwondering uit want hij zegt: “zijn niet alle tien gereinigd? Waar zijn dan de negen anderen? Is er niemand teruggekeerd om aan God eer te brengen dan allen deze vreemdeling?”

Ja, waarom is degene die naar Jezus terug keert en die hem vol dankbaarheid voor de voeten valt, uitgerekend degene van wie je het niet verwachten zou: een vreemdeling, een Samaritaan. Iemand die níet eens naar de tempel kón om zich door de priester genezen te laten verklaren?
Een Samaritaan gold als een ongelovige en die mochten niet op het tempelplein komen. Elke ongelovige gold daar bij wijze van spreken als “melaats” iemand waar je niet mee omging

Nog steeds mijden sommige godsdienstige mensen iedereen die zelf niet van hetzelfde geloof is. Alsof het iets besmettelijk is. Het zou toch juist omgekeerd moeten zijn. Dat je ervan uit mag gaan dat geloof zoiets moois is, zo iets aantrekkelijks, dat het anderen aansteekt?

“Zijn niet alle tien gereinigd? Waar zijn dan de negen anderen? Is er niemand teruggekeerd om aan God eer te brengen dan allen deze vreemdeling?”
Jezus zelf laat zelf het antwoord open op die vraag  Alsof hij wil zeggen: dat de een terugkeert en de ander niet, daar is eigenlijk helemaal geen reden voor. Allemaal zijn ze genezen. Allemaal hebben ze toch reden tot grote dankbaarheid?

Maar het is alsof Jezus ook wil zeggen: voor het echte antwoord op die vraag moet je bij God zijn. Die kent het hart van de mens. Ook het hart van u en mij die zich met Jezus de vraag stellen: waarom de een wel en de anderen niet? Want gaat het dan ook niet over jezelf? Over ons eigen hart.
God kent ons hart en hij veroordeelt niet. Hij kent onze zwakheden. Ook Jezus veroordeelt niet degenen die niet terugkeren. Hij schrijft ze niet af. Hij uit alleen zijn verwondering.

De man was genezen, maar de anderen waren toch ook genezen? Als de genezing de oorzaak was, waarom is deze man dan wel teruggekeerd, en waarom de anderen niet. De genezing op zichzelf is kennelijk niet de oorzaak.
Dat die ene man terugkeerde toen hij zag dat hij genezen was, en de anderen niet, is een zaak van het hart. Dat die ene God loofde en de anderen niet, vindt zijn oorzaak in wat er binnen in hem omging.
Hij werd niet alleen uiterlijk genezen. Maar hij werd ook innerlijk diep geraakt door de ontmoeting met Jezus toen ze nog alle tien riepen: “Jezus, Meester, ontferm U over ons”. 

Op dat moment gebeurde er iets met hem waardoor hij een ander mens werd. Een mens voor wie God géén versleten woord meer was, of iets hoogs en onbereikbaars.
Plotseling was God voor hem een zoete smaak in de mond, vlinders in zijn buik, een blos op zijn wangen.
We kennen dat gevoel misschien wel uit een bepaalde moment in ons leven toen God ineens echt voor ons ging leven. Dat de naam van Jezus ons ineens vervulde met diepe vreugde
En het kan ook nu nog elk moment weer opnieuw gebeuren.

Alle tien waren ze geraakt. Alle tien hadden ze de naam van Jezus geroepen. Allemaal waren ze genezen. Maar alleen die ene vreemdeling opende zijn hart voor de aanraking door God.
Was hij beter dan al die anderen? Had hij een bepaalde religieuze aanleg? Nee, als vreemdeling had hij misschien wel het gevoel dat hij het minst in aanmerking kwam.
Maar hij schonk zijn hart aan God omdat hij niet anders kon.

Wanneer we ons hart aan God schenken, doen we dat in volle vrijheid. Hij dwingt ons op geen enkele manier. En het is die vrijheid die maakt dat we niet anders kunnen en niet anders willen. Daarom jubelde de man het uit.
Dat is echt geloof: in volle vrijheid niet anders kunnen en willen dan ja- zeggen tegen Gods liefde. Daarom geeft Jezus toch het antwoord: “Sta op en ga heen. Uw geloof heeft u gered” .

Eén van de tien mannen keerde terug. Opmerkelijk dat er zo’n  concreet getal wordt genoemd. Dat doet ergens aan denken. In de Bijbel is sprake van de tiende geven aan God.
Voordat je geniet van de opbrengst van je land en van je werk breng je een tiende deel naar de tempel. Niet wat je aan het eind eventueel over houdt, schenk je God, maar direct een tiende deel aan het begin.
De Samaritaan die God dankt, brengt door zijn dank als het ware de tiende van allen die genezen zijn naar de Heer. Hij is zelf die tiende.
Heel zijn leven mag hij nu wijden aan de liefde tot God. Het zijn leven mag nu verwijzen naar  God. Heel zijn leven mag hij vervuld zijn van God.
En dat is ook de zin van alle mensen die geloven.  We geloven niet alleen voor ons zelf. God schenkt ons het geloof om hem dank te brengen als eerste van alle mensen.

Laten we ons niet op de borst gaan slaan vanwege ons geloof alsof we daardoor beter zijn dan anderen of boven anderen uitsteken. Nee, we zijn door God uitverkoren om teken van zijn liefde voor de mensen te zijn.
Laten we ook niet bezorgd zijn dat we misschien  soms de enige zijn. Als gelovigen hoeven we alleen te doen waartoe we uitverkoren zijn: God te loven en te dienen namens onszelf, en namens de hele mensheid.

De bloem die bloeit, vraagt zich ook niet af waarom ben ik zo mooi. Ben ik soms meer dan de andere bloemen? Nee, zij bloeit gewoon. En ze maakt iedereen blij met haar schoonheid, haar geur en kleur.
Zo mogen ook wij als gelovigen zijn.  Gave van God aan de wereld. En op haar beurt gave van de mensheid aan God. We mogen blij en verwonderd zijn dat we geloven als eerstelingen van de nieuwe schepping.
Verwonderd zoals de vreemdeling die als enige in jubel uitbarstte en open bloeide voor God en mensen.

Laten we genieten van ons geloof en laten we anderen ervan laten genieten. Door onze positieve instelling. Door ons gebed. Hoeveel mensen zijn niet dankbaar als je zegt “ik zal een kaarsje voor je aansteken”. Door onze goede werken. Daar de mooie hartelijke liturgie. Door onze onderlinge liefde. Door de blijdschap waarmee we geloven.

Het klopt. We zijn allemaal een beetje vreemd in deze wereld als we spontaan en hartelijk geloven. Misschien kijkt mensen hier en daar een beetje vreemd tegen ons aan.
Maar juist door de vreugde van ons geloof mogen we God onze schepper zichtbaar de eer brengen die Hem toekomt namens alle mensen.
Het zou toch onvoorstelbaar zijn als op enig moment mensen niet meer aan God de eer en de lof en de dank zouden geven?

En in plaats van bang te zijn dat ons geloof het loodje legt tegenover de onverschilligheid en het ongeloof in de wereld mogen we er juist vanuit gaan dat echt geloof in God en in Jezus Christus heel aanstekelijk is, veel aanstekelijker dan we denken.
Maar daarvoor moeten we misschien zelf weer de kracht van het geloof gaan ontdekken. Amen

(c) Martin Los