homilie op het Feest van Christus Koning (laatste zondag vh kerkelijk jaar) 24 november 2013

Preek op de laatste zondag van het kerkelijk jaar, het hoogfeest van Christus, Koning van het Heelal
op zaterdag 23 en zondag 24 november 2013 in de Mariakerk te De Meern
Evangelielezing volgens het voorgeschreven lezingenrooster van de R.K. kerk: Lukas 23:35-43

Lieve zusters en broeders, het is voor mij een hele aparte ervaring dat ik dit Evangelie vandaag mocht voorlezen.
Nog geen week geleden stond ik daar namelijk zelf nog in Jeruzalem op die plaats, de plaats waar onze Heer Jezus gekruisigd is, de heuvel Golgotha.
Ik was daar als pastoraal begeleider van een groep van veertig pelgrims van wie een aanzienlijk aantal zorgbehoevend waren, verlamd, blind, of met andere beperkingen.
Over de heuvel van Golgotha is drie eeuwen later een kerk gebouwd, de heilige Grafkerk.
De heuveltop is bedekt met een altaar van marmer en zilver en omgeven met wierookvaten en kandelaars.
hgrafkerkedZo hebben onze medegelovigen door de eeuwen uitdrukking gegeven aan de liefde en genegenheid van ons,  christenen, voor onze gekruisigde Heer. Het is een heilige plaats bij uitstek.
Die plaats biedt nu dus een heel andere aanblik dan de rauwe werkelijkheid van de kruisiging waarover we zo-even hoorden zelf.
Maar de lichamelijke beperkingen van mijn medepelgrims zorgde er toch voor dat het kruis dat een mens soms te dragen krijgt, niet helemaal uit beeld was op die heilige plaats, de plek waar onze Heer eens gekruisigd werd.
Het kruis dat mensen dragen, was heel duidelijk zichtbaar omdat we samen met de pelgrims in hun rolstoel veel moeite moesten doen om op bepaalde plekken te komen. Soms moesten ze gedragen worden.
De heilige plaatsen in Jeruzalem zijn beslist niet erg toegankelijk voor mensen met een beperking. Maar als het toch samen lukte was de ervaring er des te echter en mooier door.

Aandacht nu voor het Evangelieverhaal zelf! Wat keken de mensen in het Evangelie verschillend aan tegen de jonge man die daar aan het kruis hing en leed.
De massa jouwde hem uit omdat hij God in hun ogen beledigd had door zich Zoon van God te noemen. De Romeinen dreven de spot met hem en spijkerden een bordje boven op het kruis met de woorden: “Koning der Joden”. Wat is dat voor een koning die een kruis als troon heeft en een kroon van dorens draagt?
En een van de misdadigers die samen met Jezus aan het kruis gehangen zijn, scheldt hem uit: “Bent u de Messias, redt dan uzelf en ons!”
Voor de Joden was het lijden een terechte straf voor Jezus. Voor de Romeinen was zijn lijden een reden tot amusement. En voor die ene misdadiger was het lijden van Jezus een reden om zich af te reageren.

Dat roept de vraag op hoe wij in onze tijd met het lijden van mensen omgaan. Doen we alsof iemand dat aan zichzelf te danken heeft?
“Nee” zullen de meesten zeggen “nee, natuurlijk niet!”
Maar waarom trekken we ons dan vaak zo weinig van hen aan en lopen we met een grote boog om hen heen. Waarom worden zij in tijden van bezuinigingen extra zwaar getroffen? Is dat ook niet een manier om te zeggen: “jullie gebrek is jullie zaak. Zoek het maar uit!”
En als we ons hoofd schudden wanneer we iemand zien lijden en we zeggen dat zo’n leven niet zinvol of menswaardig is, drijven we dan niet op een bepaalde manier de spot met medemensen alsof ze er eigenlijk niet zouden moeten zijn.

Toen ik voor mijn reis hier en daar vertelde dat er ook blinden mee zouden gaan op bedevaart naar Israel was de reactie vaak: “een blinde? Wat heeft die daar te zoeken? Die ziet toch niets?”
Nou, ik heb daar een hele middag met een blinde jongeman, blindgeboren,  aan de arm door de oude stad van Jeruzalem gelopen. Ongelijke stenen. Om de paar meter steeds weer een stoepje af in de nauwe aflopende straatjes. En we stonden samen bij de klaagmuur waar hij de stenen van betastte.
Ik merkte aan hem dat hij alles op een heel eigen bijzondere manier beleefde. Ik zou haast zeggen “hoe hij alles op een bepaalde manier zag”.  En ik was diep onder de indruk van zijn vertrouwen. Door kon ik nog veel van leren.
Het was voor ons beiden een verrijking.

We moeten mensen met een gebrek niet als zielig beschouwen. Of als nutteloos. Dan zitten we er totaal naast. Zij maken ons bewust van onze eigen kwetsbaarheid en beperkingen. En wie heeft geen beperkingen?
En ze laten zien dat we elkaar mogen verrijken en aanvullen als mensen.
We moeten de wereld niet indelen in gezonden en zieken, in krachtige en in lijdende mensen.
We hebben elkaar allemaal nodig. Niet alleen in praktische zin. Maar ook omdat we dan pas de diepste waarden van het leven leren kennen en samen het leven mooi kunnen maken.

Nu nog weer even terug naar het Evangelieverhaal. Op de dag dat Jezus gekruisigd werd, was er één die heel anders tegen de gekruisigde Jezus aankeek, één van wie je het helemaal niet verwachtte, die andere misdadiger. Zijn ogen gingen open voor de lijdende Christus.
In plaats van hem te bespotten of zich op hem af te reageren, zei hij: “Jezus, denk aan mij wanneer u in uw koninkrijk gekomen bent.”
Net als de anderen, zijn medemisdadiger, de Joden, de Romeinse soldaten, zag hij Jezus’s lijden aan het kruis. Maar hij zag anders. Hij zag de onmetelijke liefde die van Jezus uitging. En hij greep zijn kans: “Jezus, denk aan mij als U in uw koninkrijk gekomen bent!”
Hij zag in Jezus een koning, de koning van het rijk van Gods onvoorwaardelijke en onmetelijke liefde.
En hij hoorde op het moment van zijn dood Jezus zeggen: “heden zult gij met mij in het paradijs zijn”.

Wij eren als gelovigen Jezus als koning omdat hij door zijn lijden aan de wereld Gods liefde heeft geschonken. Een liefde die sterker is dan alles.
Bij een koning denken wij meestal aan iemand die in rijkdom leeft en die heerst over anderen. Maar een koning is in de eerste plaats hij die mensen verenigt tot een volk. Die met zijn leven voor die eenheid instaat.
Jezus is de koning die anders is dan alle andere koningen, omdat hij mensen in zijn koninkrijk verenigt door zijn liefde. Hij offerde zichzelf daarvoor.

Wij mogen delen in zijn koninkrijk. In de eerste plaats door in het lijden van Jezus niet de nodeloze verspilling van een jong en veelbelovend mensenleven te zien. Wij zien in het lijden van onze Heer hoe het hart van God naar alle mensen openstaat en hen deel wil geven aan zijn goddelijke liefde.
Maar ook delen we in zijn koninkrijk wanneer we mensen die lijden niet over het hoofd zien.
En er zijn heel veel mensen die lijden. Niet alleen mensen met en gebrek als blinden en lammen.
Maar bijvoorbeeld ook ouderen die gebukt gaan onder eenzaamheid. Zijn we neit allemaal hevig geschrokken van het bericht dat een vrouw in rotterdam tien jaar dood on haar huis heeft gelegen?
Of vreemdelingen die hier naar toe gekomen zijn in de hoop hun uitzichtloze armoede te ontvluchten.

Overal om ons heen zien we mensen lijden. We kunnen het zien als probleemgevallen of lastposten. Maar we kunnen hen ook zien als een kans. Een kans om iets van onze menselijkheid te tonen door hulp te bieden. Een kans om ons eigen leven en onze eigen wereld met nieuwe ogen te zien door van hen te leren. Een kans om duurzamer geluk te vinden dan voorbijgaande materiële genoegens. Een kans om met veel minder genoegen te nemen. Een kans om echt de macht van de liefde te ervaren.  De macht van Jezus Christus, koning van het heelal. Amen

(c) Pastoor Martin Los

Homilie op de 32ste zondag door het jaar op 9/10 november 2013 Mariakerk De Meern

Preek op de 32ste zondag door het jaar
op 9 en 10 november 2013 in de Mariakerk te De Meern
Voorgeschreven lezingen uit het r.k. leesrooster voor zon- en feestdagen: II Makkabeeën 7:1,2.9-14; II Thessalonicenzen 2:16-3:5). Evangelie: Luks 20:27-38

Lieve zusters en broeders,  de schriftlezingen van deze dag en in het bijzonder het Evangelie vestigen onze aandacht op het leven na de dood. Of liever gezegd: op het eeuwige leven.
De jongeman die door de koning gemarteld werd om hem te dwingen het voor hem zijun geloof te verloochenen en het verboden varkensvlees te eten roept uit: “Het is niet zo erg door mensen omgebracht te worden, wanneer wij mogen vertrouwen op Gods belofte dat Hij ons weer zal laten verrijzen. Voor u zal er echter geen verrijzenis zijn tot nieuw leven”.
Hier is duidelijk sprake van geloof in de verrijzenis van hen die vertrouwen op Gods belofte en die hun leven hier in deze wereld daardoor laten bepalen.

Paulus schrijft aan de christenen in Thessalonica: “Moge God, onze Vader die ons zijn liefde heeft betoond en die ons in zijn genade eeuwige troost en blijde hoop heeft geschonken, uw harten bemoedigen”.
Die eeuwige troost en blijde hoop die uitgestort is in de harten van alle mensen die in Jezus Christus geloven, verwijst natuurlijk ook naar het uitzicht op leven waarover het kwade en de dood niet meer het laatste woord hebben.

In het Evangelie wijst Jezus zonder meer de spitsvondige argumenten tegen de opstanding van de doden af en eindigt met de onvergetelijke woorden: “De Heer is geen God van doden, maar van levenden, want voor Hem zijn allen levend”.
Zonder God lijkt het alsof met de dood ons leven voorbij is. Maar met God weten we dat met onze dood ons leven niet voorbij is, maar dat dan de dood voorbij is, en daarmee ook het enige dat ons nog scheidde van God. “Want niets kan ons scheiden van de liefde van God die we door Jezus Christus hebben leren kennen”.

Het geloof in de verrijzenis is in onze tijd geen vanzelfsprekendheid meer. Velen ontkennen het, of zetten er grote vraagtekens bij, of halen hun schouders erbij op.
Ons wordt soms zelfs voor de voeten geworpen dat geloof in eeuwig leven verraad is aan het leven hier. Want als je gelooft in leven na de dood, zegt men, betekent dat onvoldoende aandacht voor het unieke van het leven hier. Ook dat je onrecht in de wereld gemakkelijk accepteert in plaats van je er tegen te verzetten. Het is duidelijk dat deze visie totaal geen recht doet aan de wijze waarop wij christenen nu en in het verleden in de wereld staan.
Maar laten we de hedendaagse ontkenning niet meteen als een teken zien dat het met onze tijd bergafwaarts gaat. Ook in de tijd van Jezus waren er mensen genoeg die de gedachte aan een leven na de dood absurd vonden.

De Sadduceeën wijzen de gedachte aan eeuwig leven af. Ze komen bij hem met een voorbeeld uit de Bijbel, uit de Wet van Mozes, om aan te tonen dat geloof in eeuwig leven absurd is.
Ja, het zou zelfs tegen de goede zeden ingaan, want dan zou iemand die meerdere malen getrouwd is, in het eeuwig leven dus verschillende echtgenoten tegelijk hebben.
Jezus wordt niet boos op hen. Heel duidelijk en, je zou bijna zeggen, opgewekt laat hij de Sadduceeën zien dat je bij eeuwig leven niet zomaar moet denken aan voortzetting van het leven hier: “zij die deel krijgen aan de verrijzenis uit de doden, huwen niet. Zij kunnen niet meer sterven omdat zij zijn als engelen”

Jezus houdt hen voor dat ze zich vergissen in hun redenering, omdat voorbij de dood deze aardse verhoudingen niet meer bestaan. Zolang we hier op aarde zijn trouwen mensen en krijgen kinderen om het léven door te geven, want we zijn allemaal stervelingen. Maar in de hemel sterven mensen niet meer. Daarom zijn er in de hemel ook geen huwelijken meer.
Allen zijn kinderen van God, kinderen van het licht.

Maar betekent dit nu dat ons verlangen om elkaar weer te zien een illusie is?
Daarmee zou een belangrijk motief om uit te zien naar het eeuwig leven bij God wegvallen. Waarom nog verlangen naar een leven na de dood wanneer daar geen plaats is voor onze verbondenheid met elkaar? Is het niet juist onze liefde en vriendschap voor elkaar die het leven de moeite waard maken. Dat wij onze geliefden en vrienden in onze harten bewaren, is dat niet de belangrijkste prikkel om te geloven dat God hen in de hemel bewaart voor ons, opdat we elkaar eens weerzien?
Nee, Jezus bedoelt niet dat we elkaar niet weer zien, of dat onze relaties en vriendschappen daar voorbij zijn of niet meer tellen. Maar ze worden ook veranderd en getransformeerd in het nieuwe, eeuwige leven bij God. Ze delen in de voltooiing door Gods liefde.

Het is een diep verlangen dat we elkaar zullen weerzien. De monnik, Anselmus van Canterbury, een heilige die duizend jaar geleden leefde, verbindt daar een hele boeiend inzicht aan. Hij zegt: vraag je niet af of je de anderen zult weerzien, maar vraag je eerst af of je jezélf zult terug zien.

Als je jezelf terug mag zien in het rijk van God, dan zul je je zelf eerst moeten herkennen. Als we onszelf niet herkennen, dan heeft het geen zin om deel te hebben aan het eeuwig leven, want we zouden er wel deel aan hebben, maar niet weten dat wijzelf het zijn. Een soort geheugenverlies.
Met andere woorden: het eeuwig leven is geen soort reïncarnatie waarbij je een andere leven begint zonder te weten wie je daarvoor was. En met wie je venbonden bent geweest. Want reïncarnatie lijkt een eenzaam individueel avontuur te zijn van een mens die vergeten is wij h/zij zelf is en met wie je verbonden was.

Anselmus maakt volstrekt inzichtelijke dat we in de opstanding dus onszelf wel moeten herkennen. Maar als we onszelf herkennen, dan moet er dus herinnering zijn aan ons aardse leven. Anders zouden we niet weten wie we zijn.
Alleen, als dat zo is, dus als we echt ons aardse bestaan herinneren, dan hebben we toch ook weet van het verdriet dat we gehad hebben, van de fouten die we gemaakt hebben? Hoe valt dat te rijmen met een hemel waar alle tranen van de ogen zijn gewist, waar geen schaamte en spijt meer is?
Daar hoef je niet bang voor te zijn, zegt Anselmus, want in de hemel mogen we onszelf zien als kinderen van God, kinderen van het licht. We mogen onszelf en ons hele leven zijn met de ogen van Gods liefde waarmee hij ons altijd heeft liefgehad. Alle zonden uitgewist, alle tekorten aangevuld, alle leed vergoed.
We hoeven ons geheugen niet in te leveren bij de poort van het eeuwig leven. We worden ook  niet gebrainwashed. Er is sprake van genezing van onze herinneringen. Ze doen geen pijn meer.

Als we onszelf herkennen en ook de anderen in de heerlijkheid van God, deelt ook ons aardse leven daarin.
Vergelijk het met een borduurwerk. Als je de achterkant van een borduurwerk ziet, dan zie je draden doorgeknipt of op een vreemde, soms lelijke manier met elkaar verboden. Maar als het af is en je ziet de voorkant, dan is het een volmaakte voorstelling.
Zo kun je het eeuwig leven zien in verhouding tot ons aardse leven. Het zijn twee kanten van één zaak. Het is hetzelfde en toch totaal anders. Want het deelt in de verheerlijking bij God

Het is dus noodzakelijk en logisch dat we onszelf herkennen in het leven na de dood zoals Anselmus aantoont.
Maar als we onszelf herkennen, dan mogen we ook elkaar herkennen, onze geliefden, onze vrienden, de mensen met wie we het leven gedeeld hebben, zelfs degenen waarmee we het moeilijk hebben gehad. We mogen elkaar zien, maar totaal anders in het licht van Gods liefde.
De bijbel zelf spreekt niet heel vaak en uitvoerig over de hemel en het hiernamaals. Dat komt omdat wij mensen hier op aarde leven. Hier ligt onze taak. Het gaat erom dat we hier Gods koninkrijk zoeken.
Hier moeten we trachten als goede mensen te leven, mensen die vrede stichten, elkaar liefhebben en respecteren en vergeven Dan hoeven we ons geen zorgen te maken over hierna, want al het goede dat we doen zal deel uitmaken van het eeuwige leven. En alle leed dat we ondervinden zal vergoed worden. En alle tekorten zullen aangevuld worden door Gods oneindige liefde.

Wat een mooi vooruitzicht! En wat spannend dat dat eeuwig leven bij God eigenlijk hier al begint in alles wat we doen uit geloof, hoop en liefde! Daarom mogen we zeggen: dank u wel, Jezus, voor deze boodschap. Dank u, dat u zichzelf daarvoor hebt opgeofferd! Dank u dat u ons dit nieuwe leven geeft. Nu al. Amen

© Pastoor Martin Los