Na de avondmaaltijd liep ik nog even het terras op. Het was een opmerkelijk zwoele lenteavond. De temperatuur lag al een paar dagen ver boven het gemiddelde. De zon was bijna onder. Het was windstil. Het leek alsof alle verdere geluiden uit respect zichzelf ook het zwijgen hadden opgelegd.
De stemmen van de kinderen die een uur geleden nog uit de omringende tuinen opstegen, waren verstomd. Maar ze echo-eden nog na in de herinnering die stilte zelf oproept.
De in de verte hoorbare A12 versterkte de indruk van de stilte alleen maar.
Alles nodigde mij uit om even te gaan zitten in een van de tuinstoelen om te genieten van dit moment en me over te geven aan deze kosmische ervaring voor ik weer aan het werk ging.
Plotseling klonk van dichtbij: “Koekoek……….koekoek………koekoek”. Eerst drong het nog niet goed tot me door vanwege het dagdromen waarin ik vrij snel verzonken was geraakt nadat ik was gaan zitten. Of liever gezegd: het geluid van de koekoek paste naadloos in de dagdroom. Alsof het zeldzame geluid uit een andere wereld kwam.
In mijn kindertijd tijdens de jaarlijkse zomerkampen op de Veluwe hoorde ik altijd wel een koekoek heel in de verte koekoek-en. Dat was voor mij als jongen die in de stad opgeroeide een bijna mythisch geluid.
Ik lag met vijf andere jongens in een tent met prikkende zakken stro als bed en oorwurmen als ongewenst gezelschap. Met een wee gevoel door de bitterzoete geur van tentzeil en dennen. Vooral de avond was vervuld van heimwee.
Het leek alsof de koekoek met zijn roep als van een misthoorn die heimwee perfect vertolkte.
Daarom leek de roep van deze koekoek die nu van zo dichtbij klonk, uit een magische verte te komen.
“Koekoek…….koekoek…….koekoek” hoorde ik opnieuw van dichtbij en iets nadrukkelijker als om mij te wekken uit de dagdroom.
Toen begreep ik dat deze koekoek ergens in mijn eigen achtertuin moest zijn of in elk geval in de omringende tuinen.
Ik bleef roerloos zitten om de magie niet te verbreken en de vogel niet te verjagen. Minutenlang hoorde ik de zang van de koekoek af en toe onderbroken door de stilte van de avond die het decor van deze solo vormde.
Omdat ik ondanks alles toch twijfelde of in mijn buurt echt een koekoek zijn roep liet horen, bedacht ik dat ik de vraag aan mijn omgeving kon voor leggen zonder de vogel te storen door mijn stem of door een beweging van mij.
Ik pakte mijn Iphone en logde in op Twitter. “Hoor ik nu echt een koekoek in mijn achtertuin in De Meern of droom ik?” twitterde ik.
Bijna onmiddellijk reageerde een volger die een paar honderd meter verderop woonde, per tweet: “Ik hoor ook duidelijk een koekoek”.
Het was maar goed ook dat deze reactie kwam, want de koekoek had intussen zijn gezang gestaakt. Anders zou ik echt nog geaarzeld hebben en gedacht dat ik me echt iets verbeeld had.
De stilte had intussen ook haar betovering verloren. Ergens claxonneerde een ongeduldige automobilist. Een buurman scharrelde nog even zijn tuingereedschap bij elkaar en deed zijn schuurtje op slot. De avond stevende af op het donker. Het koelde langzaam iets af. Ik ging naar binnen.
Een paar weken later kwam mijn vrouw terug van boodschappen doen.
Zoals altijd kwam ze via de deur in de achtertuin. Aan beide kanten van deze groen geschilderde deur groeit een stevige oude ligusterhaag als afscheiding.
“Er ligt een vogelnestje op de grond vlak bij het poortje” zei ze.
“Ik ga wel even kijken voor iemand erop trapt” antwoordde ik.
“Wat denk je van al die katten van de buren die onze tuin als jachtgebied gebruiken?” reageerde ze lachend.
De kans dat de gestreepte, of de gevlekte, of de witte, of de zwarte of roestkleurige kat het nestje buit zou maken, was inderdaad vele malen groter.
Of een van de vlaamse gaaien of eksters die op zulke momenten er altijd ineens als de kippen bij zijn.
Rechts van het grindpad lag een klein nestje op de grond. Het was kunstig geweven uit hele tere takje in de vorm van een vierkant schoteltje. In met midden lagen drie eitjes. Wit met donkergrijze stippen.
De eitjes waren aan elkaar gelijk op een ding na. Het middelste ei was bijna tweemaal zo groot als de twee anderen.
Ik pakte het nestje behoedzaam op. Opgewonden vanwege deze vondst, maar ook een beetje triest. De eieren waren gaaf, maar koud. Een veeg teken. Zou er nog leven in zitten?
Voor de zekerheid zette ik het nestje in de ligusterhaag terug. In de loop van de dag streek er geen enkele vogel in de buurt van het nest neer dat in de takken verscholen lag. Het nest bleef verlaten.
De volgende morgen haalde ik het nestje uit de haag. Ik nam het mee naar mijn kamer en legde het op mijn bureau.
Opnieuw viel het me op dat het middelste ei een stuk groter was dan de andere twee. Toen ging me opeens een lichtje op. Had ik niet ooit, misschien al op de lagere school, gehoord dat een koekoek eigenlijk een hele bijzondere vogel is. Zij bouwt geen eigen nest bouwt, maar ze legt haar ei legt in het nest van een andere vogel.
Dat was het! Wat ik daar voor me had liggen was een koekoeksei. Het was het ei van de koekoek die mij verrast had op die zachte lenteavond zo dichtbij in mijn eigen achtertuin.
Ik kon mijn ogen niet geloven dat ik het bewijs van dit dubbelzinnige wonder op mijn bureau had liggen.
Maanden later ligt het nestje nog steeds op mijn bureaublad. Af en toe valt mijn oog erop. Dan hoor ik in mijn herinnering de monotone zang van de koekoek.
Dat vervult me altijd een beetje met het onbestemde gevoel dat heimwee heet.
Een mythische avondklok uit de kindertijd.
Voor de zekerheid heb ik er een briefje bijgelegd: “Fragiel. Niet weggooien”.
© Martin Los