Een vraag die uit de lucht kwam vallen op de Piazza Navona (een pastorale anekdote)

Het was de voorlaatste dag van de bedevaart.
Eindelijk konden de deelnemers een paar uurtjes op eigen houtje door de straten van het oude Rome lopen.
Sommigen wilde op hun gemak winkelen. Anderen gewoon wat slenteren en op een terrasje zitten.
Het was begin september. Nog volop zomer. Elke dag vierendertig graden.
Met zo’n hitte is het aangenaam om even niet in groepsverband te hoeven lopen zoals de andere dagen.
Dat was nodig om het hele programma af te werken.
Het hotel lag te ver van het centrum om van daaruit ‘s avonds in de koelte nog even de stad in te lopen en iets te kopen als herinnering aan Rome.
Vanmiddag was de enige kans nog om dat te doen.
De pelgrims gingen in groepjes uiteen om niet te verdwalen in de nauwe straatjes. Ik koos ervoor om een moment alleen te zijn.
Even ongehinderd de sfeer in ademen van deze stad naar mijn hart.
En ik wilde ook alvast even de Santa Maria dell’ Anima verkennen, de kerk waar ik samen met de pelgrims aan het eind van de middag de Mis zou vieren ter afsluiting van de bedevaart.
Morgen wachtte alleen nog de algemene audiëntie bij de paus op het Sint Pieterplein voordat we met het vliegtuig zouden terugreizen.

De Santa Maria dell’ Anima lag op ongeveer honderd meter van de Piazza Navona. Gelukkig was de kerk ondanks de siësta open. Het was er aangenaam koel.
Er ging een gevoel van trots door mij heen bij het betreden van de prachtige barokke ruimte.
Straks zou ik hier mogen voorgaan in de Mis.
In gedachten hoorde ik al de pelgrims de gezangen van de Mis zingen.
Ze vormden samen een projectkoor dat de afgelopen dagen al gezongen had in de Sint Pieter en op andere plaatsen in de stad.
Omstanders bleven dan verrast in grote getale staan luisteren.
Ze dachten aan een flashmob. Ze maakten foto’s en selfies.

Mijn trots werd ook door een andere gedachte gevoed.
De oorspronkelijke Santa Maria dell’ Anima was in het jaar 1386 op deze plaats gebouwd op kosten van een Dordrechts echtpaar, Jan en Katrijn Peters.
Anderhalve eeuw later, nog voor de reformatie, kreeg ze haar huidige vorm.
Vele voeten uit de Lage Landen hadden de weg naar deze kerk gevonden in de tijd dat de kerk in ons land nog ongedeeld was.
Bij die gedachte aan de ene ongedeelde kerk in ons land voegde zich een schaduw van weemoed  bij mijn trots.
Wat ooit gewoon was, is nu een droom.

Intussen was ik voorin de kerk gekomen. Ik stond voor de treden naar het altaar.
Het presbyerium was afgesloten met een koord zoals gebruikelijk.
En daar, in de muur naast het altaar, zag ik de sarcofaag van Adrianus VI, Adriaan Floriszoon Boeyens, geboren in Utrecht.
De enige Nederlandse paus.
De laatste niet–Italiaanse paus voor de Pool Johannes Paulus II, Karel Wojtyla, in onze tijd.

Hoeveel Nederlanders zouden weten dat ooit een landgenoot op de stoel van Petrus had gezeten als bisschop van Rome? Hoeveel rooms-katholieken en andere christenen?
Zelfs de stad Utrecht heeft nooit raad geweten met dit unieke feit.
Aarzelend klinken de laatste tijd stemmen om de stad als bakermat van paus Adrianus te promoten.
Maar in ons land lijkt het even onmogelijk om het eigen religieuze verleden in de schijnwerper te zetten, als het aansteken van een natte lucifer.
Ook de katholieke gemeenschap in de stad weet niet goed raad met paus Adrianus.
Hij is immers maar korte tijd paus geweest.
Alsof dat iets is waarvoor je je zou moeten schamen. Is een paus die slechts kort zijn ambt vervuld heeft, daarom zwak? Hoe zo zwak? Zwak van gezondheid misschien. Algemeen wordt aangenomen dat hij niet opgewassen was tegen de intriges in Rome. Maar Adrianus werd tot paus gekozen in een ongelofelijk roerige tijd.
Het was aan de vooravond van de Reformatie.
Europa hield de adem in.
Zouden de kardinalen die in de Sixtijnse kapel bijeen waren op dat moment opzettelijk een zwakke een onbekwame man hebben uitgekozen om paus te worden?
Ik staarde naar de sarcofaag ingemetseld in de muur met daarop de naam ADRIANUS VI. Zo dichtbij en toch zo vreemd.

Wat zou er uit hem geworden zijn als hij langer geleefd had?
Ik hoorde stemmen als echoes door de tijd. Ze mengden zich met de gedempte geluiden van de bezoekers van de kerk die onbekend waren met mijn gedachten.
Zo ontwaakte ik uit mijn mijmeringen.
Ik had genoeg gezien om te weten waar ik straks zou staan om de preek te houden. Ik stak ook nog mijn hoofd om de deur. Niemand.

Door de straat tegenover de omgang van de kerk liep ik terug naar de piazza Navona. Het leek me heerlijk om daar even te zitten in de schaduw.
Nog wat mediteren over wat ik zou gaan zeggen in de kerk.
Maar mijn doel was vooral gewoon een uurtje doelloos in Rome zijn.
In de lange straat zaten over de hele lengte enkele tientallen scouts op de grond.
Heel slim, want de smalle straat lag helemaal in de schaduw.
Stukken pizza’s werden afgebroken en onderling verdeeld als in een wonderbare broodvermenigvuldiging
De jongens en meisjes kwamen uit Portugal. Dat bleek uit hun halsdoeken en insignes. Ze wisten dus hoe je de schaduw moet uitbuiten en uit de zon blijven.
Ze zouden ongetwijfeld morgen ook op de algemene audiëntie op het Sint Pietersplein zijn.
Op de hoek van de straat en de piazza trof ik een gelateria. Het leek me heerlijk om in de stemming te komen van een uurtje alleen in Rome door een ijsje te eten.

Even later stond ik op straat met een beker met drie smaken ijs dat razendsnel smolt De ijssalon was verbonden met een restaurant op de hoek van piazza en de straat Ik besloot te gaan zitten aan een tafeltje in de schaduw.
De kelner kwam op mij af om te zeggen dat ik mijn ijsje ergens anders moest opeten. Begripvol keek ik naar de druk gebarende Italiaan tegenover me.
“Een cappuccino graag” zei ik glimlachend tegen hem.
“Padre, u mag hier niet zitten” herhaalde hij wijzend op het ijsje in mijn hand.
“Maar ik bestel een cappuccino, dan mag ik hier toch wel zitten?”
In verwarring ging de kelner naar een bediende die hoger in rang was dan hij.
Ze smoesden wat met elkaar. Vervolgens kwam hij terug, veegde mijn tafeltje schoon, en bracht me even later plichtmatig mijn cappuccino.
Eindelijk kon ik mij overgeven aan het ultieme genoegen om op te gaan in het alledaagse Rome. Omgeven door een Romeinse familie, grootouders, een dochter en schoonzoon en kleinkinderen. Ze hadden ook vriendelijk gevraagd of ze de vrije stoelen van mijn tafeltje mochten gebruiken.
Ik kon even ongestoord alleen aan mijn tafeltje zitten dagdromen

Plotseling stond een meisje voor me.
Geheel in donkerblauw met een sjaaltje om haar hals in de Portugese kleuren. Een jaar of zestien oud.
Ze was één van de leden van de scouting die in de zijstraat verbleven. Haar haar hing in twee vlechten over haar schouders.
“Father, may I ask you something?” zei ze vrolijk verlegen met een Portugees accent en met een A4tje en pen in de hand.
“How can I help you?” antwoordde ik spontaan.
“Was the vocation of St. Matthew before of after the storm at lake Galilea?”
Ik moest inwendig glimlachen.
Dacht ik even anoniem op te gaan in Rome.
Je bent nooit incognito in priesterboord.
“I don’t know” zei ik verbaasd.
Maar de vraag intrigeerde me zo dat ik vergat te vragen: “Why do you want to know this”.
Want ik wilde het meteen zelf ook weten. Ik had er nooit bij stil gestaan.
“I have a Bible here in my bag. So we can search for the answer in the Gospel”.
“In Italian? ” vroeg het meisje aarzelend alsof ze nu voor een onmogelijke uitdaging stond.
“No, in Dutch” antwoordde ik “I am Dutch”.
Ze keek me vol verwondering aan.
Je zag haar denken: spreek ik een priester aan op de piazza Navona in hartje Rome, blijkt het een Nederlander.
Ik ritste mijn zwarte rugzak open en pakte de kleine zakbijbel eruit.
Het verhaal van de roeping van Mattheus moest in het gelijknamige evangelie staan. Maar waar?
De kleine lettertjes, dicht op elkaar, wekten gedachten op aan een donker bos dat je niet ziet vanwege de bomen.
Ik bladerde even als een verdwaalde heen en weer.
Eindelijk, daar was het verhaal van de storm op het meer.
En niet ver daarna het verhaal van de roeping van Levi, de tollenaar, beter bekend als Mattheus.

“The Lord called Matthew after the storm” zei ik tegen geruststellend tegen haar.
“Thank you, father” zei ze triomfantelijk.
Meteen verdween ze weer in de zijstraat, naar haar groepje scouts.
Verwonderd keek ik haar na.
De vraag naar de roeping van Mattheus die voor mij zomaar uit het niets kwam, was blijkbaar onderdeel van een bijbelquiz waarmee de jongeren hun lunchtijd in de schaduw doorbrachten.
Ik genoot nog even na van het moment.
Wie bedenkt zoiets. Dat je op de piazza Navona wordt aangeklampt door een Portugese scout die je een vraagt stelt over het moment van de roeping van Matteus. Tegelijk gingen er allerlei gedachten door me heen.
Was dit een betekenisvolle ontmoeting? Zo één waar een bedevaart je ogen voor opent? Een knipoog van God om je het gevoel te geven dat hij iets met je voor heeft? Maar vooral moest ik glimlachen omdat ik zelf nog nooit op die vraag gekomen zou zijn waar het uitgelaten meisje mee kwam.
De evangelist en apostel Mattheus had de storm op het meer van Galilea niet meegemaakt. Alleen de eerste apostelen, zoals Petrus en Jacobus en Johannes. Vissers, mannen met zeebenen. Mattheus was een man van cijfertjes achter een bureau. Hij was pas later bij de leerlingen van Jezus gekomen.
Wat voor invloed moet dit gehad hebben op zijn beleving?
“Before the storm or after, that ‘s the question” zei ik in gedachten tegen het meisje dat allang weg was.

Even later liep ik langs de scouts terug naar de kerk. Ik herkende haar niet onder de uniform geklede jongeren. Zelfs haar vlechten waren niet uniek.
De engel was opgegaan in de menigte. Zichzelf niet eens meer bewust van haar verschijning.
Bij de kerk trof ik de eerste pelgrims aan. De rest volgde snel. Ik bereidde me voor in de sacristie.
De Mis begon. De organist die met ons meereisde, zette het magistrale orgel aan tot uitbundige klanken Ik betrad het priesterkoor en na een paar stappen stond ik aan het altaar naast de tombe van Adrianus VI.
pausAdrianusVIOnze Nederlandse paus. Zo alleen. Een beetje vergeten. Heel even droomde ik dat een flinke groep Nederlandse scouts in Rome de kerk op dat moment binnen kwam. Allemaal met een pen en een A4tje in de hand. Een van hen roept me uitgelaten toe: “In welke tijd was Adrianus VI paus? Voor of nadat de storm opstak?”
“Hier is hij” antwoordde ik “zullen we het hem zelf vragen?”

© Martin Los

Homilie op de 26e zondag jaar (B) op 26/27 september 2015 in de Mariakerk

voorgeschreven Schriftlezingen uit het universele lectionarium van de r.k. kerk: 1e lezing Numeri 11:25-29; 2e lezing: Jakobus 5:1-6; Evangelie: Marcus 9:38-43.45.47-48

verwonderingLieve zusters en broeders, we zijn door onze schepper begiftigd met twee ogen en twee oren. Dat is niet voor niets. Met twee ogen kunnen we kijken met een wijde blik en met twee oren kunnen we de dingen van twee kanten horen.
Dat is voor ons allen een aanwijzing dat we ook innerlijk met een open geest moeten kijken en luisteren. Want als we dat niet doen, zien we de wereld om ons heen eenzijdig.
We kennen allemaal de uitdrukking “aan een tunnelvisie lijden” of “met oogkleppen op lopen”. We staan dan gemakkelijk klaar met ons oordeel. We sluiten uit wat ons eigen gelijk kan aantasten.
Maar zaken van meerdere kanten bekijken ís niet een teken van zwakte, maar een blijk van wijsheid, van respect en beschaving.
Een duidelijk kenmerk van een open geest is verwondering. Iemand die verwonderd is, zet als het ware zijn beide ogen extra wijd open om niets te missen van het bijzondere dat hij waarneemt. En voor wie zich verwondert is zelfs het gewone bijzonder.

Jezus leert ons telkens om verwonderd te zijn. “Meester, we hebben iemand die geen volgeling van ons is, in uw naam duivels zien uitdrijven. Daarom hebben we getracht het hem te beletten” zeggen zijn leerlingen.
Het is zo gemakkelijk de wereld in tweeën te delen: wie bij onze groep hoort en wie daar niet bij hoort. Wie het met ons eens zijn en wie het niet met ons eens zijn. Wie voor toelating van vluchtelingen in ons land zijn, en wie tegen toelating van vluchtelingen in ons land zijn. Om maar een actueel voorbeeld te noemen.

Alleen daar al kun je verwonderd over zijn? Waarom reageren mensen zo op elkaar. Is het gemakzucht? Is het angst omdat we als zaken ingewikkeld worden, het overzicht dreigen te missen?
Ook in de kerk gaan we vaak zo met elkaar om. Je bent tegen iets of iemand, of voor. Alsof de wereld zo eenvoudig in elkaar zit.
Jezus leert ons met andere ogen kijken, met beide ogen, met verwondering.
“Belet het hem niet, want iemand die een wonder verricht in mijn Naam zal niet zo grif ongunstig over Mij spreken” antwoordt hij.
Wat Jezus hier doet, is zijn leerlingen de ogen er voor openen dat mensen onverwachte bondgenoten kunnen zijn.
Als christenen kunnen we het gevoel hebben dat we alleen staan met ons geloof in God. Maar ons geloof in Christus maakt dat we ook bepaalde waarden boven alles stellen: liefde, barmhartigheid, gelijkheid, vrede.
Wanneer we dan anderen dezelfde waarden zien beoefenen, en daar goede dingen door doen, moeten we niet misprijzend reageren, maar juist blij zijn.
Het is zelfs de taak van de kerk om aan te wijzen waar God aan het werk is in onze wereld.
Wij geloven in God. Wij houden van God. Maar dat wil niet zeggen dat God beperkt is tot ons en tot de kerk.
Overal waar mensen die zeggen God niet te kennen, de waarden van het Evangelie centraal stellen in hun leven, in hun werk, in de politiek die ze bedrijven, moeten we als gelovigen niet zuinig en argwanend regeren. We moeten in de handen klappen.
Als we verwonderd zijn, zíen we meer. Als we verwonderd zijn, hebben we altijd reden om dankbaar te zijn.

De Geest van God waait waarheen hij wil. Het duizenden jaren oude verhaal van Mozes vertelt daar al over. Hij heeft een lijst van zeventig oudsten opgesteld. Zij komen samen in de tent van God om te delen in de Geest die op Mozes rust, zodat zij met hem leiding kunnen geven.
Maar dan blijken er twee mannen die niet in de tent zijn, ook vervuld te zijn van de Geest van God en bijzondere dingen te zeggen.
“Verbied het hen, heer” zegt zijn knecht Jozua. “Waarom?” antwoordt Mozes: “Ik wou dat heel het volk zo deed en dat de Heer zijn geest op hen legde”.
Juist omdat op Mozes de Geest van God rust, ziet Hij hoe God ook op andere manieren aan het werk is. Dat maakt dat hij kan relativeren. Hij is blij met iedereen die aangeraakt is door de Geest van God.

Laten we dit toepassen op de kerk. De kerk heeft bepaalde ambten. Ze is een instituut met regels en bepalingen. We hebben bisschoppen, priesters en diakens, en hun medewerkers. Ze hebben gehoor gegeven aan hun roeping en voeren nu hun taken en verantwoordelijkheden uit. Dat is besturen, verkondigen, werken aan opbouw en toewijding van alle gelovigen aan God.
We hebben een organisatie en structuur en beleid nodig. Maar dat wil niet zeggen, dat God alleen ambtsdragers geroepen heeft.
Als gelovigen zijn we allemaal geroepen om op grond van onze doopsel en vormsel  God op onze eigen manier te dienen.
In onze katholieke traditie zijn er naast de kerkelijk ambten ook altijd religieuze orden en kerkelijke bewegingen geweest.
Ze laten op een bijzondere wijze zien dat er verschillende roepingen zijn.

Naast de ambten en naast de institutionele kerk zijn er ook de charisma’s, dat wil zeggen bijzondere onverwachte genadegaven van God aan mensen om een biddend leven te leiden, of een leven van buitengewone dienstbaarheid.
Ook in onze eigen geloofsgemeenschap zijn er medegelovigen die zo’n bijzondere roeping gevoelen en die tot bewegingen behoren.
We moeten dat niet als concurrentie zien van onze eigen locale gemeenschap, maar juist als verrijking.
Het laat zien hoe veelkleurig de kerk is, en hoe veelkleurig het geloof is, en hoe veelkleurig wij, mensen, zijn.
Laten we niet jaloers zijn op elkaar, maar laten we in de handen klappen voor elkaar en samen beleven hoe vitaal de kerk ook in onze tijd is.
Dan zullen we de werking van de Geest ervaren. Dan zullen we minder krampachtig zijn en denken dat alles van onszelf afhangt.

Tegenover verwondering staat gebrek aan respect, anderen het gevoel geven dat ze er niet toe doen omdat er misschien wat op hen aan te merken is.
Als een mens daardoor ook zijn hoop op God verliest, en denkt: “God is voor alleen voor een select gezelschap, maar niet voor mij”. Dat bedoelt Jezus met: “als je een van deze kleinen tot zonde verleidt”.
Op anderen neerkijken, andere afschrijven. Onbarmhartig zijn, is lelijk. Het is om de haren uit je hoofd te trekken van spijt als je dat doet.
Verwondering behoedt ons voor elke vorm van onbarmhartigheid en veroordelen. Verwondering opent onze ogen voor hoe God tegen mensen aankijkt. Tegen iedereen, ook u en mij. Met liefde en genade.
Dan zien we in de ander ook allereerst wat mooi is, wat een verrijking is, wat vitaal is en wat gekoesterd moet worden in liefde voor God en elkaar.
Dan is er voor iedereen en ieders bijdrage plaats. In de kerk en ook daarbuiten.
Amen

Pastoor Martin Los