Hoed u voor de hebzucht (Lukas 12:15)
“Meester, zeg tegen mijn broer, dat hij de erfenis met mij moet delen” horen we iemand aan Jezus vragen. Normaal is erfrecht in elke cultuur vastgelegd in wetten, zodat duidelijk is wat er na het overlijden van ouders of familieleden met de nalatenschap gebeurt. Dat kan soms per cultuur behoorlijk verschillen. Driehonderd jaar geleden was het in Zwitserland zo dat de jongste zoon van een boer op de boerderij mocht blijven. De oudere broers kregen wel een zekere vergoeding maar ze moesten toch op zoek naar een andere vorm van inkomen. In de meeste andere landen, zoals bij ons, was het precies omgekeerd. De oudste zoon volgde de vader op op de boerderij. De jongere kinderen leerden een ander beroep. Ze werden onderwijzer of melkboer. Tegenwoordig kennen we de maatschap als oplossing.
In de tijd van Jezus waren ook duidelijk regels over hoe een erfenis geregeld werd. Vanwaar dan de vraag van die omstander of Jezus zijn broer wilde opdragen de erfenis met hem te delen?
We mogen aannemen dat de verdeling volgens geldend recht was verlopen. Maar kennelijk neemt hij daar geen genoegen mee. Hij is jaloers op zijn broeder om wat die heeft toebedeeld gekregen uit de erfenis.
Als Jezus voorbij komt, grijpt hij zijn kans en doet hij een beroep op hem. Een Rabbi heeft een zeker gezag om als er conflicten zijn, voor een bindende uitspraak te zorgen. Maar dan is natuurlijk wel voorwaarde dat beide partijen die met elkaar van mening verschillen, hun conflict aan de Rabbi voorleggen. Wij zouden tegenwoordig spreken van een vorm van mediation. Dat is híer niet het geval. Er is geen meningsverschil. De ene broer staat kennelijk in zijn recht, maar de ander voelt zich te kort gedaan.“
Daarom zegt Jezus tegen hem: ‘Wie heeft mij als scheidsrechter tussen u beiden aangesteld”. De Meester past ervoor om zich voor zijn karretje te laten spannen. Gezagsdragers komen regelmatig in situaties waarin mensen proberen hen te bewegen hun invloed te gebruiken voor hun doel. En als je je als gezagsdrager gevleid voelt omdat iemand een beroep op je doet, dan kan dat een valkuil zijn. Want je kunt behoorlijk verstrikt raken in andermans zaken.
De vraag is natuurlijk of wij God wel eens voor ons karretje proberen te spannen. Bijvoorbeeld in onze gebeden. Als we onze zin niet krijgen in een bepaalde situatie binnen gezin, of relatie, of werk, en ons dan als slachtoffer tot Jezus wenden. Zijn we kritisch genoeg naar onszelf? Is ons echt onrecht aangedaan, en leggen we ons klacht en pijn terecht voor aan God in ons gebed om kracht en steun? Of zijn we niet slachtoffer van onrecht, maar zijn we slachtoffer van onze eigen begeerte, gekwetste trots, afgunst of argwaan?
Jezus ontmaskert de ware intentie achter de verongelijktheid van de man tegenover hem. Maar Hij stelt hem niet openlijk te kijk. Jezus maakt er een leerpunt van voor iedereen, want wie heeft er geen last van? “Pas op. Hoed u voor iedere vorm van hebzucht!”
In Wikipedia, het onuitputtelijke naslagwerk op Internet, staat: “hebzucht, is het verlangen naar macht, geld, rijkdom of bezittingen, met náme als men door het bezit van één van deze een ánder hetzelfde bezit ontzegt”.
Het is goed als wij, als mensen die willen leven als kinderen van God, altijd bij onszelf te rade gaan of we eerlijk en oprecht zijn in ons verlangen naar iets, zeker als het om iets gaat wat een ander bezit. Of dat er eigenlijk onzuivere motieven aan te grondslag liggen. We moeten ons niet in slaap sussen door tegen onszelf te zeggen dat de goede God wel begrip zal hebben voor de verkeerde gedachten en verlangens die we koesteren. Want wanneer iemand innerlijk Gods instemming toedicht aan een voornemen dat niet deugt, is hij of zij helemaal niet meer te houden. Zelfs oorlogen zijn gevoerd en strooptochten met zogenaamd God aan de zijde van de veroveraars.
Met de gelijkenis van de boer die zijn grote oogst op het veld ziet staan, en zich voorneemt om grote voorraadschuren te bouwen, laat Jezus de wortel van de hebzucht zien. Het is een grove vorm van egoisme. In die zin dat je vooral wilt bezitten wat eigenlijk een ánder toekomt. Die enorme overvloed van koren, behoorde die eigenlijk niet de armen en behoeftigen toe? Geeft God niet vruchten aan de aarde om alle monden te voeden?
Als je vruchtbaar land bezit of een bedrijf, dan is er niets mis mee dat je winst maakt, om te investeren in onderhoud en vernieuwing, om mindere perioden te kunnen doorstaan, en om van de inspanningen te genieten, zowel als eigenaar en personeel. Maar je werkte toch ook om anderen te laten profiteren. Niet om achterover te leunen, bezit op te stapelen, en alle andere arme mensen als sukkels te zien.
En wat ben je als mens zelf, met al je rijkdom? Een ademtocht. Met al je bezittingen ben je net zo kwetsbaar als iedereen voor het lot dat je kan treffen, in het bijzonder de dood. Dan sta je met lege handen.
Daarom waarschuwt Jezus voor hebzucht. Ze is oorzaak van veel leed onder mensen die persoonlijk slachtoffer worden van iemands hebzucht. Maar ze zorgt ook voor familieruzies. En zelfs voor maatschappelijke onrust. Maar achter hebzucht gaat ook een grote vergissing schuil. Alsof zelfgenoegzaamheid je ook maar de geringste zekerheid geeft. Je vergeet dat alles voorbij gaat, ook jezelf. Waarop bouw je dan eigenlijk?
Het is de vraag of in onze tijd van nadruk op de economie, op groei en winst, hebzucht geen collectieve hoofdzonde is geworden. Zo gewoon dat het niet eens meer op valt. Daarmee verliezen we de belangrijkste waarden uit het oog die een stabiele gezonde samenleving mogelijk maken en het leven voor allen aangenaam: vertrouwen, liefde, iets voor elkaar over hebben, barmhartigheid, écht genieten van het leven, God kennen.
Laten we wel groeien, maar dan niet alleen in bezit, maar vooral in geloof, hoop en liefde. Dat is een krachtig medicijn tegen hebzucht. Ze zijn de gaven van het eeuwige leven die we nu al mogen ervaren en die niemand ons af kan nemen, want zo zijn we rijk bij God. Amen
Pastoor Martin Los
voorgeschreven schriftlezing uit het universele r.k. lectionarium voor deze zondag: 1e lezing: Prediker 1:2;2:21-23. 2e lezing: Kolossenzen 3:1-5,9-11. Evangelie: Lukas 12:31-21