Zonder rolkoffer

Op mijn eerste lentewandeling liep ik door het centrum van Utrecht. Tegen de strakblauwe lucht staken de gebouwen scherp en zelfbewust af. Mijn wandeling voerde door een ogenschijnlijk labyrint van hofjes tussen de Springweg en de Oude Gracht. De stilte werd doorbroken door een klas uitgelaten kinderen die zich met narciskleurige hesjes door de hofjes een weg terug baanden naar hun buurtschool. Hun kinderenstemmen weerkaatsten tegen de oude grotendeels Middeleeuwse gebouwen in de zon. Het geluid verstomde toen ik de hoek omsloeg. Tot mijn eigen verrassing stond ik in de nauwe Brandstraat.
Een licht gevoel van opwinding ging door me heen. Daar waar de steeg uitkomt op de Oudegracht heeft het huis gestaan waar de Nederlandse paus Adrianus VI het levenslicht aanschouwde. Dat had ik onlangs gelezen in een nieuw boek over hem. Adriaan Floriszoon Boeijens werd op 2 maart 1459 geboren als zoon van een scheepstimmerman. Misschien was de werkplaats van zijn vader wel een werfkelder aan de gracht. Het huis zelf bestaat allang niet meer maar de fundamenten en de kelders hebben de eeuwen doorstaan. Het bescheiden perceel is opgenomen in het pand dat op de hoek staat. Een voormalige school voor meisjes. In de steeg is niet meer te zien dan een lange muur met hoge vensters en lantaarns. Met mijn vingertoppen streek ik langs de bakstenen uit veel later tijd die als korrelig schuurpapier mijn verbeelding prikkelden.
Meer dan vijf eeuwen scheiden ons. Maar de tijd lijkt even afwezig in de stilte van de verlaten donkere steeg.
Als ik de Brandstraat uitkom zie ik een lange man op de stoep van de Oudegracht staan tegenover de statige grachtenhuizen. De smeedijzeren reling van de diepe gracht achter hem. In zijn donkerblauwe geklede jas en shawl maakt hij de indruk niet helemaal voorbereid geweest te zijn op deze stralende dag. Alsof hij uit een land komt waar de lente nog niet op de deur heeft geklopt. Hij kijkt naar het hoekpand waar een kleine roodbruine gedenkplaat vertelt dat Adriaan hier geboren is. In zijn handen een kaartje van het centrum van Utrecht. Ik ben kennelijk niet de enige die geïnteresseerd is in de Nederlandse paus en met eigen ogen zijn geboorteplek wil zien.
Waar hij staat is de ideale plek. Met één blik op de Brandstraat en het hoekpand aan de Oudegracht waar in de vorige eeuw een school gevestigd was. Op gepaste afstand alsof er een onzichtbare rode streep getrokken is, blijf ik staan om mijn beurt af te wachten. Intussen maak ik met mijn IPhone een foto van de opening van de steeg. De man maakt geen aanstalten om door te lopen. Ik steek de weg over en lees wat er op de bescheiden gedenkplaat staat te lezen. Er staat geen informatie op die ik niet ken, maar om tijd te rekken doe ik alsof ik heel aandachtig wat er staat, in me opneem. Als ik me omkeer staat mijn medebewonderaar van paus Adrianus nog altijd als het ware aan de grond genageld. Ik loop terug naar de reling. Ik zie dat hij grijze stoppels rond zijn kin heeft. Zijn zachte blauwe ogen kijken mij aan. Hij heeft geen kaart van Utrecht meer in zijn hand maar een A4tje met geprinte tekst.
“Do you speak English?” zei hij terwijl hij een stap in mijn richting deed. “Or do you at least unterstand me?”
Ik knikte bereidwillig. Gezien mijn priesterboord en de plek waar deze ontmoeting plaatsvond was ik overtuigd dat zijn vraag onze gezamenlijk belangstelling betrof: Adrianus. Internationale zelfs.
“I tried this number” – met zijn wijsvinger wees hij een telefoonnummer op zijn papier aan – “but is doesn’t exist”.
Voor me zag ik midden op een pagina tekst waarvan de inhoud zich discreet aan mijn ogen onttrok, een mobiel nummer dat begin met +316. Plotseling drong het tot me door dat de man om een heel ander reden dan ik hier stond op deze unieke historische plek. Nu viel me zijn rolkoffer op. Gisteravond had Arjen Lubach in Zondag met Lubach aandacht gevraagd voor de overlast die Airbnb veel steden bezorgde. Nu stond ik oog in oog met een verdwaalde Schot die bij gebrek aan een officieel hotel met een receptiebalie mijn hulp inriep.
“ik dacht dat u hier stond te kijken naar de geboorteplaats van de enige Nederlandse paus uit de geschiedenis” zei ik in het Engels.
Hij keek mij niet begrijpend aan. “Dutch pope?”
“Ja, de laatste voor John Paul II uit Polen. Tijdens het begin van de Reformatie. Een hectische tijd. Adrian VI was born right here. ”
Het was alsof hij een UFO voorbij zag komen.
Hij wilde niet onbeleefd zijn, maar zijn vinger ging opnieuw naar het +31 nummer.
“Ziet u iets dat niet klopt?”
Ik telde het aantal cijfers. +316 met acht cijfers telde ik in het Engels. “Nee, het aantal cijfers klopt” antwoordde ik.
Hij sloeg even zijn ogen ten hemel. Dacht hij nu toch even aan Adrianus?
“Welke provider heeft u? Een buitenlandse?” vroeg ik “From your own country?”
Hij toonde me zijn mobieltje. Links bovenin het scherm las ik t-mobile.
“Deze provider heeft bereik hier” sprak ik hoopvol voor hem. “Misschien moet u het toegangsnummer voor Nederland achterwege laten”.
Zonder aarzelen toetste hij met zijn vinger het 06-nummer is zonder +31. Hij hield zijn toestel aan bij zijn rechteroor. Een glimlach verscheen op zijn gezicht. Hij had eindelijk contact met degene die voor hem de deur van zijn Airbnb appartement zou openen.
Ik bleef nog even staan. Zou hij me vragen om even te wachten tot zijn telefoontje voorbij was, om iets meer te weten te komen over onze paus Adrianus?
Het was ijdele hoop. Hij groette me met een knikje alsof ik niet een reddende engel was geweest, maar slechts een bediende aan wie je iets vraagt en dan wegzendt. De vreemdeling baande zich, nog steeds in gesprek met de beheerder van zijn kortstondige appartement, een weg de Brandsteeg in waar Adriaan Floriszoon als kind gespeeld had. Hij toonde geen enkele interesse in die unieke Utrechtenaar die het ooit tot zijn eigen verbazing en zonder enige ambitie van zijn kant geschopt had tot het hoogste ambt in de wereld, zeker in die tijd.
Ik ging op de plaats van de man staan. Helemaal alleen nu. Ik verbeeldde me dat ik kinderstemmen hoorde uit een ver verleden. Maar op een plaats als deze is het verleden nooit ver. Tenminste als je niet van hot naar her met een ratelend rolkoffertje onderweg bent.
Even later liep ik voorbij een plein met terrassen. Er was geen stoel onbezet vanwege het mooie lenteweer. De meesten waren vrienden, en meer nog vriendinnen, die gezellig een biertje dronken. Anderen zaten met een laptop voor zich als flexplek.
Op de eerste stoel op de hoek van het terras waar ik voorbij liep, zat een jongeman gebogen over een boek. Roodharig. Een geruit overhemd en spijkerbroek. Hij nam een slok van zijn bier. De enige drank die in de tijd van Adriaan Floriszoon betrouwbaar was. Vandaar lang geleden de vele brouwerijen aan de Oudegracht. De jongeman hield het boek in zijn andere hand. De duim tussen de bladzijde waar hij gebleven was. Daardoor kon ik de omslag zien. “Practical theology” las ik.
“Wat lees je?” wilde ik vragen. Maar ik wilde hem niet storen. In gedachten verzonken liep ik verder. Van al die jonge mensen trof ik uitgerekend een jonge onbekende theologiestudent. Wat zou er van hem worden? Je weet het maar nooit. Niet waar, Adriaan?

© Martin Los

Genezing van een blindgeborene

Preek op de 4e zondag van de Veertigdagentijd Mariakerk en Willibrordkerk 26 maart 2017

Lieve zusters en broeders, op weg naar Pasen horen we vandaag het verhaal van de blindgeborene die door Jezus genezen wordt.
In die tijd zag men algemeen ziekte als een soort strafwerk dat je als mens kreeg opgelegd van Godswege. Ook blindheid. In sommige culturen nog steeds. Want er moet toch een verklaring voor zijn dat de ene mens door ziekte getroffen wordt en de andere niet? Als dat zomaar toevallig gebeurde, zou dat toch heel onrechtvaardig zijn?
“Rabbi, wie heeft gezondigd, hijzelf of zijn ouders dat hij blind geboren werd?” *) vragen de leerlingen van Jezus als ze de blindgeborene die aan de kant van de weg zit te bedelen, passeren. Gelukkig zijn er altijd mensen die kritische vragen stellen bij opvatting die voor velen als vanzelfsprekend gelden. Het gemakkelijkst kun je de onhoudbaarheid van bepaalde opvattingen aantonen daar waar ze zichzelf tegenspreken.
De leerlingen van Jezus stellen die vraag omdat de schuldvraag bij een ziekte zoals aangeboren blindheid problemen oplevert. Hoe kan iemand nou gestraft wordt, voordat hij iets verkeerds gedaan kan hebben? En als de ouders iets verkeerds hebben gedaan, waarom moet hun kind daar dan onder lijden? Daar hebben ze natuurlijk een punt.
Gelukkig denken wie bij ziekte tegenwoordig helemaal niet meer in termen van schuld of straf. Maar het ligt altijd wel op de loer. Iedere zieke krijgt wel te maken met vragen of je de ziekte toch niet aan jezelf te danken hebt.
“Heb je gerookt?” vraagt de omgeving aan iemand die longkanker blijkt te hebben.  Het maakt je ziekte moeilijker te dragen als je het gevoel hebt dat je omgeving of de maatschappij denkt: “eigen schuld, dikke bult”.
Jezus doet hier niet aan mee. Voor hem is maar één ding belangrijk: “Wat kan ik doen voor deze arme bedelaar? Hoe kan ik hem Gods barmhartigheid laten ervaren: “de werken van God moeten in hem aan het licht komen. We moeten de werken van Hem die mij gezonden heeft, verrichtten zolang het dag is” antwoordt hij zijn leerlingen.
Hoeveel discussies over hulpbehoevenden, vluchtelingen, eenzamen blijven niet theoretisch. We vergaderen. We discussiëren. We verwijten elkaar vanuit politieke standpunten de oorzaak van de ellende in de wereld. Als we al die energie en tijd zouden steken in concrete hulp aan mensen die we op onze weg tegenkomen, zou dat niet veel effectiever en menselijker zijn, voor de naaste in nood en voor onszelf?

Jezus spuwt op de grond, maakt met het speeksel slijk, bestrijkt daarmee de ogen van de man. Dit gebaar herinnert aan de schepping van de mens door God die hem boetseerde uit de klei. Maar de blindgeborene moet zelf ook iets doen: “ga u wassen in de vijver van Siloam”.
Jezus vraagt geloof van de man, geloof in hem en in God. Hij moet zijn verleden achter zich laten, en een nieuwe mens worden. Door de reiniging met het water moet hij opnieuw geboren worden. Jezus schenkt de man het levenslicht. Voor het eerst van zijn leven. Hij was als kind uit de moederschoot gekomen, maar het was altijd duister voor hem gebleven.
Dat gebrek van de blindgeborene werd voor Jezus aanleiding om de ogen van iedereen ervoor te openen dat hijzelf het licht der wereld is: “Zolang ik in de wereld ben, ben ik het licht der wereld”.
We hebben ogen gekregen om te zien. Maar zíen we ook werkelijk? We zien de mensen, de natuur, de dingen, gebeurtenissen. We zien de nood in de wereld. Je vraagt je af: waarvoor leven we eigenlijk? De vraag aan ons is, of we zelf niet in het duister tasten.  We zijn dan geneigd om terug te kijken. “Het is nooit anders geweest” zijn we geneigd te zeggen “Het wordt nooit wat”.
Jezus houdt ons voor: “Ga niet vruchteloos proberen uit te vinden, hoe het komt dat je als mens het idee hebt in het duister rond te tasten. Laat mij je de ogen openen: “Ik ben het licht der wereld”.
Met andere woorden: “Als je mij ziet en in mij gelooft, leef je in het licht. Als je mij volgt, dan wandel je in het licht. Dan hoef je geen duisternis te vrezen”.
We horen dit verhaal van de genezing van de blindgeboren op weg naar Pasen. Omdat Pasen het feest is van het kruis, de dood en de verrijzenis van Jezus. Daardoor is Hij het licht dat alle duisternis verdrijft. We leven niet meer met het duister en de dood voor ogen, maar met het licht van Christus.
Door de doop en het geloof zijn we opnieuw geboren en zijn onze ogen geopend, dat we kinderen van God zijn. We zelf zijn het licht niet. We hebben het licht niet in onszelf. Onze ogen zijn geopend door onze Heer. Laten we daar dankbaar voor zijn.
En als we soms toch niet zien hoe het verder moet, met onszelf, met de kerk, of helemaal met de wereld, laten we dan vurig roepen als een blinde bedelaar aan de kant van de weg: “Heer, toon ons uw barmhartigheid. Laat ons weer ziende worden. Wees ons licht, ga ons voor. Laat ons niet zo tobben, maar laat de werken van God ook vandaag in ons midden, in ons leven, aan het licht komen. Want dat is toch Gods bedoeling met ons, mensen, en met zijn gehele schepping?” Amen

(c) Pastoor Martin Los

*) Evangelielezing op de 4e zondag Laetare volgens het universele r.k.lectionarium: Johannes 9:1-41