Homilie op de 6e zondag van Pasen 5 mei 2024 Houten
In de zeven weken tussen Pasen en Pinksteren leest de kerk alle dagen, ook op de zondagen, uit het Boek van de Handelingen der Apostelen. Zo horen we elk jaar opnieuw over de gebeurtenissen uit het leven van de apostelen en de eerste christenen en het verloop van de verkondiging van het Evangelie in de wereld . De kerk stond om zo te zeggen nog in de kinderschoenen. Er waren nog geen kerkgebouwen, geen theologische opleidingen, geen uitgebreide rituelen, geen missalen. Alles moest nog ontdekt en uitgevonden worden. Toch zaten ze niet met de handen in het haar. Ze beleefden allereerst heel veel vreugde aan het geloof in de verrezen Heer. Het gemis aan een gestroomlijnde organisatie, aan een uitgekristalliseerde leer, aan nauw omschreven ambten, werd ruimschoots vergoed doordat zij in alles en overal vertrouwden op de aanwezigheid van Jezus die beloofd had: “waar twee of drie in mijn naam bijeen zijn daar ben ik in hun midden”. In het bijzonder vertrouwden ze op de Heilige Geest die Jezus hen beloofd had. Die zou hen alles leren en hen alles te binnen brengen wat ze nodig hadden om het Evangelie te verkondigen en handen en voeten te geven in de wereld. Het gebrek dat de gelovigen van het eerste uur voelden was veeleer hun rijkdom, omdat ze in alles de werking en de troost van de Heilige Geest spontaan en onmiddellijk ervoeren.
Wij die twee duizend jaar later leven kunnen veel van hen leren.
Want wij hebben nu niet minder de Heilige Geest nodig dan de gelovigen uit de tijd dat de kerk nog in de kinderschoenen stond. De omstandigheden zijn totaal veranderd. Het geloof is niet vanzelfsprekend meer. De rijke traditie lijkt veeleer een last dan een lust. Schandalen hebben de geloofwaardigheid aan getast. We zien eigenlijk alleen nog maar moeilijkheden en verlies. Alsof we op een doodlopende weg zijn. Maar dat is toch niet in overeenstemming met de belofte dat de Heilige Geest ons als zijn kudde zou leiden. Hij leidt ons in de ruimte, in de vrijheid, in de toekomst. Geen doodlopende weg.
De eerste eeuwen ging ook alles niet van een leien dakje. In de lezing uit de Handelingen op deze zondag horen we over een hele moeilijke, schijnbaar onoplosbare situatie 1). Een zekere Cornelius, een niet-Jood, ontmoet Petrus. In die ontmoeting blijkt deze Cornelius ook tot geloof gekomen. Iedereen rond Petrus bleek stomverbaasd. De eerste christenen waren allemaal Joods. Zij gingen er daarom vanzelfsprekend vanuit dat iedere heiden die Jezus zou belijden als de Christus, eerst Jood moest worden en zich moest laten besnijden en zich heel de Joodse traditie moest eigen maken. Dat was in feite voor volwassenen een onmogelijke opgave. Maar het was ook in strijd met het wezen van het christelijk geloof. Dat zegt: het geloof in Jezus alleen rechtvaardigt. Niet traditie of voorrechten. Petrus en de Joods gelovigen ervoeren zelf dat Cornelius de gave van de Heilige Geest had ontvangen. Wat de gave van het geloof betreft was er tussen de heiden die tot geloof kwam en de Joden die het geloof hadden aangenomen geen enkel verschil. Konden ze dan het verzoek van de heidenen om gedoopt te worden en lid van de gemeenschap te worden, weigeren? Was dar niet onbarmhartig Iedereen kon toch zelf nu zien dat het geloof alle verschillen tussen Joden en de andere mensen ophief? Iedereen kon toch zelf zien dat God zonder aanzien des persoons handelde, horen we Petrus zeggen.
De vroeg christelijke kerk stond op het punt een doodlopende weg in te slaan als de apostelen vastgehouden hadden aan de traditie dat iedereen eerst zich moest laten besnijden om christen te worden. Ze zou beperkt gebleven zijn tot een Joodse afscheiding een voetnoot in de geschiedeneis.
Eigenlijk is hier des sprake van een correctie, een bekering van de toenmalige kerk onder leiding van de Heilige Geest. Dit voorbeeld wordt door Paus Franciscus in het synodaal proces gebruikt om de vraag te stellen: tegen welke moeilijkheden in de kerk en de verkondiging van het Evangelie lopen wij in onze tijd op die onoverkomelijk lijken? Hoe kunnen we onder leiding van de Heilige Geest problemen als vruchtbare uitdagingen gaan zien. Hoe krijgen we elkaar daarin mee als christenen over de heel wereld. Hoe voorkomen we dat ongeduld of wantrouwen scheidingen veroorzaken in plaats van de eenheid en de liefde bevorderen? In het geval van Petrus en de oergemeente aan de ene kant en de niet besneden gelovigen begon de doorbraak met luisteren naar elkaar, luisteren naar de Heilige Geest.
We moeten ons steeds oefenen in luisteren. Onbevooroordeeld. Vol vertrouwen. Stil worden. De oren spitsen. Samen open staan voor de Heilige Geest. Niet bang zijn dat vernieuwingen en veranderingen de kerk alleen schade kunnen doen en dat daarom alles moet blijven zoals het altijd geweest. Het wil ook niet zeggen dat iets vroeger verkeerd was, maar dat de kerk onderweg is.
Luisteren naar de Heilige Geest zal ons helpen. Hij is een geest van liefde. Liefde tot Jezus, liefde tot elkaar. Daar begint het mee. In de tijd van de apostelen en ook in onze tijd. “vrienden, laten we elkaar liefhebben, want de liefde komt van God. Iedereen die liefheeft, is een kind van God en kent God” schrijft Johannes in zijn brie 2). En Jezus zegt: “Zoals de Vader mij heeft liefgehad, zo heb ik u liefgehad. Blijf in mijn liefde”. :Niet gij hebt mij uitgekozen maar ik u en ik heb u de taak gegeven op tocht te gaan en vruchten voor te brengen die blijvend zijn” 3)
Deze opdracht tot liefhebben geldt niet alleen de leiding maar ook de hele geloofsgemeenschap van alle gedoopten. Die liefde is niet alleen een opdracht maar allereerst een geschenk. Een geschenk waarvoor we allemaal als gedoopten medeverantwoordelijk zijn door die liefde te delen en vruchtbaar te laten zijn.
Martin Los pr.
1) 1e lezing van de eucharistie op de 6e Paaszondag: Handelingen: 10:25-26, 34-35,44-48
2) 2e lezing: ! Johannes 4:7-10
3) Evangelielezing: Johannes 15:9-17
Tag archieven: geschenk
Eens gegeven blijft gegeven
Homilie op de zevende zondag van Pasen 24 mei 2020 online Mariakerk
“Vader, ik bid voor hen die Gij Mij gegeven hebt” zegt Jezus met zijn ogen ten hemel geheven 1).
Wie zijn dat? Wie zijn degenen van wie Jezus zegt: “Die Gij Mij gegeven hebt”? U zult antwoorden: “degenen die Jezus geroepen heeft om hem te volgen. of dat zijn allen die in hem geloven. Of dat zijn de mensen die lijden door ongerechtigheid. Of de verschoppelingen in deze wereld, degenen die niemand hebben die voor hen opkomt. Misschien durft u zelfs te zeggen: “dat zijn wij die proberen hem te volgen”.
Allemaal waar. Maar let even op. Jezus zegt: “Die Gij, Vader, Mij gegeven hebt”. Jezus ziet allen die hem toebehoren als een geschenk van God. Hij dankt God voor hen.
Wat is het mooi wanneer je – om te beginnen – als mens je leven niet beschouwt als jouw bezit, maar als een geschenk. In onze moderne tijd ligt er veel nadruk op zelfbeschikking. Dat je jezelf moet zijn. Jezelf ontwikkelen. Je moet baas over jezelf zijn. Je moet als het ware je eigen product zijn. Zodat je kunt zeggen: “Ik heb het gemaakt”. Dat brengt veel spanning met zich mee. Teleurstelling en eenzaamheid. Maar als je je leven als geschenk beschouwt, dan ben je dankbaar en vol verwondering. Je leeft in het hier en nu zonder dat alles om jou hoeft te draaien. Bovendien, je zult andere mensen die je op jouw levensweg ontmoet als geschenk ervaren. Je voelt je verbonden. Wat goed als je je leven als een geschenk beleeft. Dan zul je ook beseffen dat we ook elkaar als mensen gegeven zijn. Jezus is dankbaar voor alle mensen die God, de Vader, hem gegeven heeft.
Tijdens elke uitvaartdienst – de afgelopen maand waren er vele – heb ik het voorrecht als priester om de kerk in te kijken. Rondom de overledene voorin de kerk zie ik dan de nabestaanden, de familie en vrienden en medegelovigen. Heel vaak zijn dat er meer dan honderd, regelmatig zelfs een kerk vol. Allemaal mensen die ervoor uitkomen en die dankbaar zijn dat hun leven verbonden is met dat van de overledene. Zo komen niet alleen om de nabestaanden te condoleren, maar ook om te laten zien dat de overledene een betekenisvolle plaats in hun leven inneemt.
Ik zie dan de overleden broeder of zuster door zijn/haar keuze om vanuit de kerk uitgeleide gedaan te worden bij het laatste aanwezigheid in de kerk zeggen: “Hier ben ik, God. Dankbaar voor het leven dat u mij gegeven hebt. Dankbaar voor allen die u mij gegeven hebt. Ik vertrouw mijzelf aan U toe. Ik vertrouw allen die ik liefheb aan U toe. Bewaar hen in uw liefde’.
Het is triest dat we nu vanwege de corona pandemie slechts met een aantal van niet meer dan dertig aanwezigen het kerkelijke afscheid kunnen vieren. Ook deze week nemen we weer afscheid van iemand die veel voor de parochie betekend heeft als kerkmeester in de tijd van mijn voorganger pastoor Vaessen. Iemand die we veel dank verschuldigd zijn. Maar er mag slechts een beperkt aantal mensen aanwezig zijn. Het is niet anders. Dat ontneemt wel vele familieleden, vrienden en collega’s de mogelijkheid om door hun aanwezigheid te zeggen: “we zijn dankbaar dat we jou mochten kennen. We bewaren jou in ons hart. We blijven met elkaar verbonden”.
Het is zo mooi dat we zoals bij een uitvaart kunnen tonen hoezeer we met velen verbonden zijn en dat we om iedere mens een gemeenschap staat. Al die personen die de gestorvene meeneemt in zijn of haar hart naar de hemel en daar voor hen bidt.
“Ik bid U, Vader, voor hen die Gij Mij gegeven heeft” zegt Jezus. Hij ziet alle mensen die bij Hem horen als geschenk van God. De leerlingen met wie hij even te voren het laatste avondmaal heeft gevierd, de vrouwen en de vele anderen die Hem gevolgd zijn. En ook al degenen die in Hem zullen gaan geloven nadat zijn leerlingen de wereld ingetrokken zijn om Hem te verkondigen de Christus, de Zoon van God die God en mensen verbindt. Hem heeft God macht gegeven om eeuwig leven te schenken “aan allen die Gij, Vader, mij gegeven hebt”. Hij heeft hen allen voor eeuwig in zijn hart gesloten.
Jezus heeft steeds benadrukt dat hij mensen terugbrengt bij God. Mensen zijn van God. Hij heeft hen het leven gegeven. God en mensen horen bij elkaar. Zonde en dood hebben een wig gedreven tussen God en mensen. Daar komt nu een einde aan.
“Ik bidt U, Vader, voor hen die Gij Mij gegeven hebt, omdat zij U toebehoren”. Of met andere woorden: “Al het mijne is van U en al het uwe is van Mij”.
Jezus legt door het offer van zijn leven “allen die God Hem gegeven heeft” in handen van de Vader. Zo eert Jezus de Vader. Het is nu aan de Vader om Jezus te eren doordat Hij allen die Jezus achter moet laten in de wereld, bewaart voor Jezus en het eeuwige leven.
Zo laat Jezus ons niet alleen in de wereld, want Hij heeft allen aan God toevertrouwd om één met hem te blijven. Ook de in de wereld kan niets ons hier scheiden van Gods liefde. Zelfs als we leed ondervinden vanwege ons geloof, vanwege onze inzet voor vrede en gerechtigheid onder de mensen, is dat geen teken dat we in de steek gelaten zijn. Petrus schrijft: “het is een teken dat de Geest van de heerlijkheid, de Geest van God, op u rust” 2).
Laten we dat voor ogen houden. We zijn in de wereld niet in de steek gelaten. Ook ten tijde van een pandemie niet. Jezus is ons vóórgegaan naar God. Hij is het Hoofd, de Kerk is zijn lichaam. We zijn gezonden in de wereld, om getuigen te zijn van Gods liefde. Met al onze onvolkomenheden, zwakheden en twijfel, zijn we daarin één met Jezus. Laten we niet voor onszelf alleen leven. Dat is geen leven. In elk geval niet zoals God het heeft bedoeld. Jezus gunt iedereen zijn leven, zijn leven met God. “Vader, ik bidt u voor allen die Gij Mij gegeven hebt”. Eens gegeven blijft gegeven. Amen
Lezingen volgens het rooms-katholieke lectionarium voor Zon- en Feestdagen voor de 7e zondag in de Paastijd
1) Evangelie: Johannes 17:1-11
2) Epistel: I Petrus 4:13-16
(c) Martin Los