Preek op de zevenentwintigste zondag door het jaar op 5 en 6 october 2013 in de Willibrordkerk te Vleuten
Voorgeschreven lezingen uit het lectionarium voor Zon- en Feestdag van de R.K. kerk. Habakuk 1:2-3; 2:2-4 2 Timotheus 1:6-8,13-14 Evangelie: Lukas 17:5-10
Lieve zusters en broeders, de leerlingen zeggen tegen Jezus: “Heer, geef ons meer geloof?”
Is dat niet heel herkenbaar? We hebben allemaal wel eens een moment in ons leven waarop we verzuchten: “Wist ik nou maar hoe het verder moest? En waarom heb ik in deze situatie zo weinig aan mijn geloof. Waarom merk ik juist nu zo weinig van God?”
De Bijbel zelf staat opmerkelijk genoeg vol van zulke klachten. Met neme de Psalmen en de Profeten: “Hoe lang moet ik nog roepen, Heer, terwijl Gij maar niet luistert? Roept de profeet Habakuk.
Dat is het mooie van de Bijbel. We komen onszélf erin tegen. Met alle twijfels en vragen die we hebben als gelovigen. “Hoelang lang moet ik de hemel nog geweld aandoen, terwijl Gij maar geen uitkomst biedt” roept diezelfde profeet uit.
Als gelovigen hebben we ook best onze vragen net als alle andere mensen. En die mogen we hebben. En als gelovigen kennen we ook allemaal onzekerheid.
Dat is geen teken dat we niet genoeg geloven. Maar het laat zien dat we kwetsbare mensen zijn.
Als we die onzekerheid niet durven toegeven, gaan we onszelf overschreeuwen.. Dan wordt je fanatiek.
Maar zit achter dat fanatisme niet een verborgen angst? De angst dat we ons geloof verliezen als we zelf niet de regie in handen nemen?
En dan gaan we precies onze Heer voor de voeten lopen. We zien dan ook niet meer hoe Híj met ons bezig is. We worden dan blind voor hoe Hij met ons is en met zijn kerk en met deze wereld.
Fanatisme is eerder een teken van gebrek aan geloof dan van echt geloof.
Geloof is geen prestatie van onszelf, het is een geschenk aan ons van God. Wanneer we dat voor ogen houden, hoeven we nooit bang te zijn ons geloof te verliezen. Of dat ons geloof te zwak is. Want God zelf geeft ons met het geloof ook alles wat we nodig hebben.
Alleen we moeten dan wel doen waarvoor geloof bedoeld is: aan het werk gaan. Geloven is doen. Spontaan aan de slag gaan. Blij zijn dat we ondanks al onze menselijke kleinheid en onzekerheid het mooiste mogen doen wat er is: Jezus volgen in zijn liefde en God dienen.
Dat brengt ons terug bij de vraag van de leerlingen: “Heer, geef ons meer geloof”. Hier spreekt geen kinderlijk vertrouwen uit dat wordt aangevochten door onzekerheid.
Eigenlijk wordt Jézus uitgedaagd om zich te bewijzen, om meer te laten zien van zijn kunnen. “Hij is toch op weg koning te worden? Nou, we zien er nog weinig van”.
Maar dat is geen geloof. Dat is gebrek aan geloof. En tegenover gebrek aan geloof is geen kruid gewassen.
We moeten dus onze twijfel aan God wel onderscheiden van onze eigen onzekerheid. Onze eigen onzekerheid over ons geloof is geen sta in de weg om te geloven. Nooit. Die onzekerheid is eerder een aansporing om ons in geloof nog meer aan God vast te klampen als een kind dat zich aan zijn vader of moeder vastklampt tot dat het weer rustig wordt.
Maar twijfel aan God is wel een sta in de weg. Tenminste als die twijfel betekent dat God zich eerst maar moet bewijzen tegenover ons. En steeds opnieuw
Als God eerst allemaal tekenen moet doen, zegt Jezus, dan gedragen we ons als knechten die een paar uur op het land gewerkt hebben en dan verwachten dat hun heer een hele maaltijd voor hen heeft aangericht. In plaats van dat ze voor hun heer eerste maaltijd klaarmaken voor ze zelf gaan eten.
Ze zijn in dienst van hem, of ze nu op het land bazig zijn of de maaltijd klaar maken. Hij is niet in dienst van hen.
Geloof waarbij we passief achterover leunen, om te zien wat God gaat doen, is de wereld op zijn kop.
Geloof is zelf aan de slag gaan. Met Gods beloften. Met de blijde Boodschap. Met de opdracht om lief te hebben.
Wat zou God nog moeten bewijzen? Hij heeft in zijn liefde namelijk al alles voor ons gedaan. Hij heeft ons het leven gegeven. Een weergaloos groot geschenk. En hij heeft ons voor onze zonden een verlosser geschonken. Jezus Christus heeft in zijn liefde alles voor ons over gehad. Zijn eigen goddelijke leven. Hij is dienaar van ons allen geworden.
Dat beseffen, dat aanvaarden, daaruit leven, daarmee begint ons geloof. Dat is geloof.
Door die liefde van God zijn wíj in dienst genomen. Dat is toch alleen maar reden tot vreugde. Dat geloof is zelf toch al een geweldig groot geschenk. Wat hebben we dan nog voor behoefte aan meer gemak en beloning? Hem te mogen dienen in zijn liefde is al het grootste voorrecht.
“Meer geloof”is niet nodig zegt Jezus: “als je een geloof had als een mosterdzaadje, zou je tot die moerbeiboom zeggen: maak uw wortels los uit de grond en plant u in de zee, hij zou u gehoorzamen”.
Al is ons geloof nog zo klein – als een mosterzaadje – het is genoeg. Genoeg om aan de slag te gaan. Genoeg om alles mee te doen. Genoeg in alle onzekerheid van het leven. In alle vragen en moeite. Meer geloof, groter geloof is niet nodig.
Maar we kunnen we wel groeien in ons geloof. We hoorden Paulus zeggen tot zijn leerling en opvolger Timotheus: vergeet niet het vuur aan te wakkeren van Gods genade die in u is, door de oplegging van de handen
“Vergeet niet het vuur aan te wakkeren” zegt de apostel. We moeten het geloof wel met blijdschap onderhouden. Ook bij elkaar. Niet het vuur van elkaars bezieling doven, maar herkennen, ondersteunen en aanwakkeren.
En dat vuur is geen menselijke vuurtje dat even gemakkelijk weer uitdooft als dat het is opgelaaid. Het is het vuur van de heilige Geest.
Geloof is voor ons aan de slag gaan, geloof is een werk. Maar om te ontdekken dat God in ons werkt. En door ons. En met ons. Als een vuur van liefde en bezieling en kracht.
Bij ons doopsel en vormsel zijn ons allemaal de handen opgelegd. Door die aanraking van God is zijn Geest op onze hoofden neergedaald. Door die Geest wijst God ons aan als zijn kind: “jij hier, jij bent mijn geliefde kind”
En hij schenkt ons als zijn kinderen allemaal gaven en talenten om hem te dienen en om de blijde boodschap te verkondigen in woord en daad.
We mogen dat bij onszelf ontdekken. Tot onze grote vreugde. We mogen en moeten dat bij elkaar ontdekken.
We mogen bij elkaar het vuur aanwakkeren van Gods genade die in ons is. God en Jezus en de heilige Geest zijn al aan het werk. Het is al begonnen in uw eigen hart. Het is al begonnen in ons midden. Merk je het niet? Amen
(c) Pastoor Martin Los