Gerechtigheid overtreft rechtvaardigheid

Homilie van de 25e zondag door het jaar op 24 september 2023 r.k. kerk Houten

Dierbare broeders en zusters, “mijn gedachten zijn niet uw gedachten, mijn wegen niet uw wegen” zegt God bij monde van de profeet Jesaja 1). Wij beamen dat meer dan eens als een gebeurtenis een onverwachte – meestal gunstige – wending neemt. Dan zeggen we: “Gods wegen zijn wonderbaar”.
Met de gelijkenis over de werkers in de wijngaard van het eerste uur roept Jezus zijn leerlingen in herinneringen dat God op een andere manier handelt dan wij, mensen, in de regel doen 2). Die landeigenaar die op verschillende momenten van de dag arbeiders werft op de markt, en ze aan het eind allemaal hetzelfde loon uitbetaalt, is natuurlijk beeld van God. Maar wie zouden met de arbeiders bedoeld zijn? Gaat het om rijken die vinden dat zij vanwege hun afkomst en hun bijdrage aan de publieke zaak meer verdienen dan de armen en werklozen? Die ontevreden zijn omdat die anderen evenveel loon ontvangen als zij?  Gaat het om het volk van God dat door de eeuwen heen in alle beproevingen trouw gebleven is aan Gods verbond maar nu verontwaardigd zien dat de ongelovigen door de verkondiging van Jezus het koninkrijk van God bij wijze van spreken zomaar in de schoot geworpen krijgen? Gaat het om de vrome Farizeeën en Schriftgeleerden die verontwaardigd zijn omdat ze dat Jezus liefdevol met tollenaars en zondaars omgaat? Er is voor elke uitleg wel iets te zeggen. De gelijkenissen die Jezus vertelt zijn ook bedoeld om ons aan het denken te zetten.
Herkennen we onszelf erin? Voelen wij ons verongelijkt door het handelen van God tegenover anderen van wie we misschien niet zo’n hoge dunk hebben? Vinden we de privileges die wijzelf genieten vanzelfsprekend of zijn we er niet eens van bewust?
Laat mij ook een poging wagen over wie het in deze gelijkenis eigenlijk zou kunnen gaan. Jezus vertelt deze gelijkenis van de werkers van het elfde uur tegen zijn léérlingen. Zou het niet over hen gaan? Onder hen loopt de spanning op omdat ze steeds dichter bij Jeruzalem komen. Jezus zal daar het koninkrijk van God uitroepen. Ze kunnen er zich nog nauwelijks een voorstelling van maken. Maar natuurlijk zullen de Romeinse overheersers verjaagd worden, het zal gedaan zijn met de macht corrupte politici en religieuze leiders, zelfverrijking, onrecht zal verdwijnen als sneeuw voor de zon. En dan? Zullen zij, de leerlingen, dan deel uitmaken van de regering van Jezus? Zijn zij de nieuwe prinsen van Gods rijk? Zij zijn toch vanaf het begin Jezus gevolgd? Zij hebben toch alles voor hem overgehad? Aan de hand van de gelijkenis legt Jezus hen uit dat het in Gods rijk het er niet zo aan toegaat. De eersten zijn niet automatisch de belangrijksten en voornaamsten, terwijl alle anderen die later gekomen zijn, achteraan mogen aansluiten. Toen Mattheus zijn evangelie schreef, was de kerk al één of twee generaties oud. Iedereen keek natuurlijk op tegen de leerlingen die Jezus zelf nog gekend hadden. Hun woorden hadden gezag. Maar degenen die zich later aansloten, waren door hun geloof niet minder belangrijk. Hun enthousiasme was niet minder dan bij de apostelen.
Mooi voorbeeld is Paulus die pas later tot geloof kwam 3). Hij had zelf eerst nog christenen vervolgd. Maar hij wist zich geroepen om het Evangelie te verkondigen op een manier die niet alleen de Joden aansprak maar ook de heidenen. Jezus is alles voor hem, schrijft hij. “Ik verlang heen te gaan om met Christus te zijn, want dat is verreweg het beste, maar voor u is het nuttiger dat ik hier blijf”.  Hij zou door zijn geloof en zij navolging van Jezus een plek in het rijk van God verdienen. Een ereplaats. Maar omwille van zijn broeders en zusters blijft hij nog graag in deze wereld, ondanks vervolging, vijandschap en tegenstand, om iedereen in aanraking te brengen met de gekruisigde en verrezen Heer.
In dat klimaat van de eerste christenen schrijft Mattheus zijn Evangelie en neemt daarin de gelijkenis van de werkers van het elfde uur op. Zij die er pas later bijgekomen zijn. Omdat zij later tot geloof gekomen zijn, delen zij niet minder in de genade van God dan de eerste volgelingen. En zo is het altijd gegaan en zo gaat het nog steeds.
“Vriend” zegt de eigenaar van de wijngaard als hij de werkers van hetzelfde uur het zelfdé dagloon schenkt als hen die s morgen vroeg aangeworven zijn “ik doe u toch geen onrecht. Zijt gij niet overeengekomen voor één denarie. Neem wat u toekomt en ga heen”.  Op het eerste gezicht komt het op ons als onrechtvaardig over.
De arbeiders die de ganse dag gewerkt hebben krijgen evenveel als degenen die op de valreep nog aangeworven zijn. Maar de eigenaar doet hen daarmee niets te kort. Hij houdt zich aan de afspraak. Hij doet het ook niet heimelijk door eerst de eerste werkers hun loon te geven en als zij weg zijn de anderen. Hij is volkomen eerlijk. Het mag gezien worden! Hij gunt degenen die anders met een hongerige maag waren thuisgekomen dat ook zij rond kunnen komen.
Onze rechtvaardigheid neemt genoegen met het uitgangspunt van ‘ieder het zijne’. Gelijkheid en rechtvaardigheid  is waarnaar we streven in de maatschappij. Maar de gerechtigheid van God gaat veel verder. “Mijn wegen zijn niet uw wegen”. De vraag is of wij elkaar iets gunnen. Niet alleen als gelovigen in de kerk waar nieuwkomers en jeugd evenzeer mee moeten tellen als de ouderen en getrouwen. Volgende week begint de eindfase van het Synodale proces in Rome met de bisschoppenconferentie. Luisteren naar elkaar in de Heilige Geest. Gunnen we de ander een menswaardig leven en bestaanszekerheid. Of stellen we onszelf op de eerste plaats? “Gods wegen zijn wonderbaar zeggen we tegen elkaar als geluk ons onverwacht en onverdiend treft. Laten we vooral ook oog hebben voor de mogelijkheden die het leven ons biedt om elkaar het goede te gunnen. Net zo goed als God. Amen

Martin Los pr.

Schriftlezingen tijdens de eucharistie op de 25e zondag door het kerkelijke jaar:
eerste lezing: Jesaja 55:6-9 1)
tweede lezing: Filippenzen 1:2c-24,27a 3)
Evangelie: Mattheus 20:1-16a
2)

Zie niet op anderen neer

Homilie op de 30e zondag 23 oktober 2022 in de Dominicus kerk Tiel

Meestal spreekt Jezus in het Evangelie tot bepaalde personen, of tot een bepaalde groep zoals de leerlingen, of de menigte of de Farizeeën, of de rijken of de armen. Maar in het Evangelie van deze zondag spreekt Jezus tot mensen van wie je aan de buitenkant niet kunt zien wie het zijn. Hij sprak zo horen we “tot hen die – overtuigd van eigen gerechtigheid – de anderen minachten”.1)  Aan de hand van de ontroerende en indringende gelijkenis van de Farizeeër en de tollenaar waarschuwt Jezus ervoor dat we – wie we ook zijn – niet op de andere mensen mogen neerkijken. Niet alleen omdat dit op zichzelf verkeerd is. Het gaat in tegen de menselijke waardigheid die inhoudt dat alle mensen gelijkwaardig zijn. Maar anderen minachten schaadt ook onszelf in onze verhouding tot God bij wie geen aanzien des persoons is. Hij kijkt dwars door menselijke arrogantie en schone schijn heen.
We moeten vooral op de details van Jezus woorden letten. Jezus zegt niet: “kijk niet op andere mensen neer” maar hij zegt: kijk niet op dé andere mensen neer. Kennelijk is het zo,  dat als we eenmaal op één mens neerkijken, we eigenlijk de neiging hebben op álle mensen neerkijken. Je bent dan als het ware alleen op de wereld. Of zoals we tegenwoordig zeggen: “je leeft helemaal in je eigen bubbel”.  Omdat de gelijkenis die Jezus vertelt, zich afspeelt op het tempelplein lijkt hij daarmee te willen zeggen dat godsdienst een welkom excuus kan zijn voor hen die zich beter achten dan de anderen. Met andere woorden: als gelovige mensen moeten we extra op onze hoede zijn dat we ons niet boven andere verheven voelen.
De “Farizeeër” zegt Jezus verder “stond met opgeheven hoofd en bad bij zichzelf: “God ik dank u dat ik niet ben zoals de rest van de mensen rovers, onrechtvaardigen, echtbrekers of zoals die tollenaar”. Let ook hier weer op de details. De man bidt ‘bij zichzelf’. Hij is helemaal niet op God gericht maar hij denkt alleen aan zichzelf..
De man bad bij zichzelf, zegt Jezus. Hij spreekt tot zichzelf. Hij spreekt niet tot God. Dat is het verschil tussen echt bidden en denken dat je bidt maar alleen jezelf onder de kin strijkt. 
De tollenaar die helemaal achteraan stond, bad met gebogen hoofd: “God, wees mij zondaar genadig”. Hij bad niet bij zichzelf, maar zijn gebed was een hartekreet tot God. En hij klopte daarbij op zijn borst.
Om te zeggen: Ik ben het Heer, ik heb het niet over de anderen, ik zelf heb gezondigd: door mijn schuld, door mijn schuld, door mijn grote schuld”. Wij gebruiken in onze traditie lichamelijke gebaren zoals het kloppen op de borst bij de boete-act om ons bewust te zijn dat het om onszelf gaat. Er moet geen misverstand over bestaan.
“Ik zeg u” zegt Jezus tot slot “deze ging gerechtvaardigd naar huis en de andere niet”. Zijn gebed werd verhoord. Hij voelde zich in genade aangenomen door God.
Is dat niet de bedoeling  van ons gebed dat we Gods hulp, zijn liefde en genade mogen ontvangen? Hoe hooghartiger we zijn, hoe verder we van God afstaan en van onze medemensen. Hoe bescheidener we zijn, hoe meer God ons verheft. Hooghartig wil zeggen dat je anderen niet ziet staan en zelfs minacht. Bescheiden wil zeggen dat je anderen hoger acht dan je zelf en er voor anderen wilt zijn.
In de eerste lezing (uit het Boek Jesus Sirach) hoorden we: “Wie anderen bijstaat wordt welwillend ontvangen en zijn gebed reikt tot de wolken”. 2) Overal in de Bijbel vinden we die koppeling tussen bidden en doen. Anderen bijstaan en vruchtbaar bidden zijn om zo te zeggen twee handen op één buik. De handen vouwen en de handen uit de mouwen steken. “vergeef ons onze schulden zoals ook wij vergeven onze schuldenaren”. De handen opheffen tot God is tegelijk de hand reiken aan onze naaste.
Mogen we dan helemaal niet blij en dankbaar zijn om het goede dat we doen. Mogen we er niet trots op zijn dat we in deze wereld getuigen mogen zijn van de Blijde Boodschap? Zeker wel.
Luister maar naar de apostel Paulus. Hij is bijna aan het einde van zijn leven gekomen. Als hij zijn leven overziet schrijft hij: het uur van mijn heengaan is nabij. Ik heb de goede strijd gestreden, de wedloop voltooid, het geloof bewaard. Nu wacht mij de krans der gerechtigheid waarmee de Heer, de rechtvaardige Rechter mij zal belonen op de grote dag, en niet alleen mij maar allen die met liefde uitzien naar zijn komst”.3)  Hier is niet iemand aan het woord die overtuigd is van zichzelf en zichzelf veel beter vindt dan anderen. Hier is een gelovige mens aan het woord die overtuigd is van Gods trouw. Iemand die niet boven anderen uit wil steken maar ook alle anderen bij zijn  hoop en vreugde betrekt: “De Heer zal niet alleen mij, maar allen belonen die met liefde uitzien naar de komst van de Heer”.
Laten we daarom vol vertrouwen in het leven staan, met ons hart gericht op God en op onze medemensen. Dan hoeven we niet te vrezen. Want er is maar één rechtvaardige rechter en dat is onze Heer en Heiland Jezus Christus zelf. Laten we hem altijd voor ogen houden. Heel ons leven lang. Hij is onze helper. En de andere mensen? Zij zullen onze voorsprekers zijn. Amen

Martin Los, pr.

De reguliere Schriftlezingen tijdens de eucharistie op de 30e gewone zondag op 23 oktober 2022
!) Evangelielezing: Lucas 18:9-14
2) 1e lezing: Jezus Sirach 35: 12-14, 16-18
3) 2e lezing: 2 Timotheus 4:6-8, 16-18