Dat vreemde in mijn hoofd. De nieuwste roman van Orhan Pamuk.

coverWie of wat is de hoofdpersoon in de nieuwste roman van de Turkse schrijver, en nobelprijswinnaar (2006), Orhan Pamuk? Mevlut, de boza-venter, of de stad Istanbul? In elk geval is die miljoenenstad meer dan het decor waarin het verhaal van dit zeshonderddertig pagina’s tellende boek zich afspeelt. De stad leeft van begin tot eind. Mevlut leeft in en door haar. Hij is onze gids. Met al zijn zintuigen ervaren we Istanbul. Niet als de stad van de toeristen maar van de bewoners, vooral de eindeloze toevloed van mensen uit Turkse dorpen waar het leven tamelijk uitzichtloos is. Ze zijn allemaal Moslim, maar elk op hun eigen manier. Het zijn in de eerste plaats gewone mensen. Ook Mevlut zelf en zijn familie. Hij is vriendelijk, maar gaat zijn eigen weg. Als kleine jongen verhuisde hij met zijn vader naar de stad. Ze ventten Yoghurt overdag en Boza in de avonduren om rond te komen en wat over te houden ze ooit van een lemen krot zouden kunnen verhuizen naar iets wat op een woning leek.
Als Mevlut op eigen benen komt te staan, kiest hij ervoor om boza te blijven verkopen hoewel zijn handel dan al een echo uit het verleden lijkt. Met de ingrediënten voor de drank op twee schalen aan een juk op zijn schouders trekt hij urenlang door de wijken van Istanbul. Elke avond opnieuw. Luid ‘Boza’ roepend om de aandacht van de mensen in hun appartementen te trekken. Zijn roep schalt door de straten. Mevlut ervaart het bijna als een roeping. Hij gaat er mee door, ook als hoge flats in de plaats van de vierverdiepingenhuizen komen, en als de jongere generatie geen behoefte meer heeft aan de ouderwetse drank die gewild was in de tijd dat de meeste mensen geen alcohol (raki) in huis hadden vanwege hun geloof. Met zijn boza-roep maakt Mevlut Istanbul tot de stad die zij is in zijn ogen. Hij bezielt als het ware de stad met zijn eigen hart op de tong.
Ik werd mij al lezend bewust hoe toen ik een kind was, onze straat het toneel was van venters die hun waren luid aanprezen. In de zomer hoorde ik vanuit de verte al de bloemenman met zijn bakfiets op onnavolgbare wijze ‘gladiolen’ roepen. Elke dag fietste een slagersknecht voorbij met een mand voorop om bestellingen te bezorgen. Hij zong luidkeels stukken uit aria’s van Verdi. De straat leefde, niet het minst ook door het gehinnik van de paarden van de melkboer, de bakker, de en de groenteboer. Met de komst van de auto, de transistor, de televisie verdween uit het straatleven het gezang en gehinnik dat de stad tot een betoverende ervaring maakte voor mij als kind.
Maar Mevlut die verliefd is op de stad wordt ook verliefd op een meisje. Hij vangt een glimp van haar ogen op tijdens de bruiloft van zijn neef Korkut die met haar oudste zus trouwt. Hij schrijft drie jaar lang de ene liefdesbrief na de andere aan haar. Omdat ze geen kans krijgen om te trouwen aangezien zij de jongste is en er nog een oudere zus is die eerst nog aan de man dient te komen, schaakt hij haar en gaan ze er beiden van door. Vrijwel meteen ontdekt Mevlut dat er een vergissing of opzettelijke verwisseling heeft plaatsgevonden, maar hij geeft geen krimp. Een groot deel van het boek is doortrokken van de spanning hoe Mevlut met zijn ‘ontdekking’ om zal gaan. Ook omdat andere betrokkenen van de verwisseling op de hoogte blijken en zijn geheim kunnen verraden. Uit eigenbelang of kortzichtigheid. Uiteindelijk blijkt de verwisselde vrouw toch de liefde van zijn leven. Hij is helemaal verweesd als zij tijdens een latere derde zwangerschap overlijdt.
Het lijkt alsof de liefde van Mevlut voor haar de trekken vertoont van zijn liefde voor Istanbul, de stad die ook verandert en daar door anders is dan zoals ze zijn hart stal in zijn kindertijd, maar hij raakt nog meer verknocht aan haar. 
Door het verhaal heen speelt de vraag wat waarachtig geloof is, of liever een waarachtig mens. Kennelijk niet de uiterlijkheden waar sommigen zich druk om maken. Het gaat om de intentie van het hart en de intentie van de tong. Wanneer die samenvallen is iemand echt vrij en gelukkig. Tussen wat iemand uitspreekt en innerlijk denkt, zit vaak een spanning. In een samenleving kan men niet altijd zeggen wat men denkt, uit vrees voor repressie. En je kunt wel het goede bedoelen, maar je gedrag kan niettemin de schijn van het tegendeel hebben. Sommige mensen huichelen door goedheid voor te wenden, maar in hun hart koesteren zij slechte gedachten. De eindeloze omzwervingen van Mevlut door Istanbul met zijn boza-roep is ook het verhaal van de mens die door alle wisselvalligheden van het leven heen integer wil zijn tegenover zichzelf, tegenover anderen, en tegenover God, Allah. Hij is als een balkende ezel die van geen wijken weet.
Verrassend is dat Pamuk het verhaal steeds onderbreekt door de personen die er een rol in spelen als een soort pop-upfiguren hun eigen commentaar te laten geven. Dit versterkt het centrale thema van de roman uiterlijk/innerlijk, openbaar/prive. Zelfs de schrijver kan daar niet om heen wat zijn eigen schepsels betreft.
‘Dat vreemde in mijn hoofd’ is niet een godsdienstig boek, maar het laat wel veel aspecten van de Islam zien in het gewone leven. Daarom kan het een belangrijke bijdrage leveren aan het begrip tussen mensen van verschillende godsdiensten inclusief humanisten, die elkaar herkennen als gewone mensen die voor dezelfde vragen staan.

(c) Martin Los

Dat vreemde in mijn hoofd. Bezige Bij 2016 vertaling Hanneke van der Heijden en Margreet Dorleijn.
Oorspronkelijke titel Kafamda Bir Tuhaflik. Istanbul 2013