Homilie op de 19e zondag door het jaar B op 11 augustus 2024 H. Barbara Bunnik
Vijf opeenvolgende zondagen luisteren we naar het zesde hoofdstuk uit het Johannes Evangelie. We zijn nu halverwege. Het begon met de wonderbare spijziging van de vijfduizend in de avond. De menigte die daarna volkomen verzadigd naar huis ging, was verbluft. Ze keerden de volgende morgen in groten getale terug naar de plek waar zij gegeten hadden. Ze wllden die rabbi die wonderen kon doen op het schild hijsen en tot koning maken. Er zou nooit meer honger zijn. Maar ze troffen daar niemand aan. Ze hadden de vorige avond leerlingen van Jezus zien vertrekken in hun bootjes naar de overkant. Maar Jezus was niet in een bootje gestapt. Ze besluiten naar de overkant te varen, waarheen ze de leerlingen hadden zien varen. Daar treffen ze tot hun verbazing Jezus aan. Ze begrijpen niet hoe dat kon? Alsof Jezus de avond te voren niet een grote menigte wonderbaar gevoed had met vijf gerstebroden en twee vissen. “Rabbi, hoe bent u hier gekomen” vragen ze 1) . Jezus weet dat ze hem achterna gegaan zijn omdat ze dan verzekerd hopen te zijn van hun dagelijks brood en zich geen zorgen meer hoeven te maken.
Vorige week zondag Jezus stonden we stil bij het antwoord van Jezus: ”niet omdat gij tekenen gezien hebt zoekt ge mij maar omdat gij van de broden gegeten hebt tot uw honger was gestild. Werkt niet voor het voedsel dat vergaat maar voor het voedsel dat blijft ten eeuwige leven en dat de mensenzoon u zal geven”.
De menigte die volkomen verzadigd is de vorige avond heeft alleen maar oog voor de zorg om het dagelijks leven. Met deze wonderrabbi zijn alle zorgen voorbij, denken ze. Ze hebben de wonderbare broodvermenigvuldiging dus helemaal niet gezien als teken, een zonneklaar teken dat verwijst naar het rijk van God. Het rijk van God is niet dat niemand meer honger lijdt, niemand meer hoeft te zwoegen voor het dagelijks brood. Natuurlijk is bestaanszekerheid een recht voor iedere mens. Het is een absolute schande dat ontelbare kinderen omkomen van honger terwijl de aarde meer dan genoeg voedsel voortbrengt voor iedereen. Niet de mogelijkheden om dit te veranderen ontbreken, maar de algemene politieke wil. Verlamd door de onverschilligheid. Het rijk van God wil dus niet zeggen dat dagelijks brood voor iedereen niet fundamenteel is, net als alle anderen noden. Maar al zou de hele wereld een paradijs zijn, dan nog blijven wij mensen zoeken naar de zin van ons leven, wat doen we hier op aarde, waar komen we vandaan, waar leven we naar toe. Soms worden we geraakt door iets of iemand waardoor het lijkt alsof we plotseling verstaan wat de zin van ons leven is, Een ontmoeting of gebeurtenis die ons geheel vervult en blij maakt. Iets wat niet ons lichaam voedt, of streelt, maar onze ziel verzadigt. Jezus legt aan de menigte uit dat hij gekomen is om de mensen met God en zijn rijk in aanraking te brengen. Om de geestelijke honger van de mensheid te stillen. Om alle mensen Gods liefde te schenken en te laten ervaren. Om iedereen ware blijdschap en vrijheid te laten genieten.
Daarom onthulde hij aan de mensen zijn goddelijke afkomst: “Ik ben het brood des levens. Wie tot mij komt zal geen honger meer hebben en wie in mij gelooft zal nooit meer dorst krijgen”. “Wie tot mij komt” zegt Jezus. Hij dringt zich niet aan ons op. Hij schenkt ons de ontmoeting met hem. Voor een ontmoeting zijn twee partijen nodig die zich persoonlijk openen voor elkaar. De uitnodiging gaat van Jezus uit. Maar de aanwezigen sluiten zich af voor wie hij werkelijk is: “Is dit niet Jezus, de zoon van Jozef. Kennen we zijn vader en moeder niet? Hoe kan hij dan zeggen: “Ik ben uit de hemel neergedaald”. Er vindt dus geen werkelijke ontmoeting plaats. Zij schenken Jezus geen geloof. Ze zien in hem alleen maar een mens zoals zij, en wel bijzonder maar uiteindelijk meer niet. en misschien is zijn bijzonderheid alleen maar een vorm van grote arrogantie. Ze hebben helemaal geen brood uit de hemel nodig, want hun voorouders hebben in de woestijn brood uit de hemel gegeten: mana, wat vertaald wil zeggen: “wat is dat?” Dus wat verbeeldde Jezus zich wel. Zij hadden hem niet nodig. Hun traditie verschafte hen voldoende om trots op te zijn en in hun religieuze behoeften te voorzien. Ze begrepen niet dat juist die traditie hen op Jezus wees, naast de tekenen die hij deed. Jezus die daar voor hen stond als brood uit de hemel, één gulle uitnodiging om tot hem te komen en te eten van het hemels brood.
Die uitnodiging, die roep klinkt nog steeds. Ze heeft nog niets van haar belofte en kracht verloren in onze tijd. Het evangelie, de boodschap van Gods liefde, de troost van eeuwig leven is niet van gisteren. Wat zien we in onze dagen met eigen ogen gebeuren? Het merendeel van de voetballers van het Nederlands elftal lijkt actief gelovig te zijn. De journalistiek is dit al opgevallen. Ze heeft niet met misprijzen gereageerd. Jonge mannen die onder grote druk staan van de publiciteit, de macht van het geld, van vele verleidingen, komen openlijk uit voor hen geloof in interviews. Op de Olympische spelen bidden vele atleten, vrouwen en mannen openlijk voor ze aan hun wedstrijd beginnen. Ook dat is de pers opgevallen en met respect behandeld. Allemaal grote mensen, in de ogen van de massa bijna halfgoden, die zich er niet voor schamen te erkennen dat er een goddelijk wezen is, iemand groter is dan zij. Hebben wij, eigentijdse mensen, die over alles beschikken, welvaart en kennis, juist niet moeite met alles wat boven ons uitsteekt ? Is dat niet de reden dat velen moeite hebben om te geloven? Dat er zoveel onverschilligheid is. Maar er lijkt dus een kentering te komen. Neem alleen maar het voorbeeld van de sporters. Maar de houding van “is dit niet de zoon van Jozef, en kennen we zijn vader en moeder niet?” is taai. Misschien moeten we als oudere generatie ook onze schroom en scepsis afleggen en dit als een teken zien? Amen.
Martin Los, pr
1) Evangelielezing van deze 19e gewone zondag door het jaar: Johannes 6: 41-51
Tag archieven: werkelijke ontmoeting
Heilzame aanraking
Preek op de 6e zondag door het jaar 10/11 februari 2018 Mariakerk en WillibrHeilzame aanrakingordkerk
‘Jezus stak de hand uit, raakte hem aan en sprak tot de melaatse: ik wil, wordt rein’ 1)
Lieve zusters en broeders, de aanraking van de ene mens door de andere is niet zo vanzelfsprekend als het lijkt. De media staan de laatste tijd bol van verhalen van mannen in invloedrijke posities die hun hand net iets te laag legden op de rug van medewerkers of studenten. Vanwege vrees voor ongewenste intimiteiten staat in de gedragscode van hulpverleners dat zij hun cliënt niet mogen aanraken, behalve voor handeling die strikt noodzakelijk zijn. Een arm om de schouder om te troosten hoort daar niet bij.
Of we elkaar aanraken en hoe heeft alles te maken met respect voor de ander.
Soms ligt er om een andere reden een taboe op aanraking die niet te maken heeft met respect, maar met angst op besmetting. Melaatsen mochten zelfs niet in de buurt komen van gezonde mensen. Ze mochten alleen vanaf een afstand hun dorpsbewoners, familie en vrienden toeschreeuwen.
De melaatse die Jezus om hulp riep, overtrad dit gebod door voor Jezus op de knieën te vallen. Daar sprak een diep vertrouwen uit in Jezus. Dat die hem niet streng zou terugwijzen. Maar Jezus gaat zelf nog een stap verder. ‘Hij strekte zijn hand uit naar de melaatse, raakte hem aan en sprak: Ik wil, wordt rein’.
De man is buiten zichzelf van vreugde als hij even later ontdekt dat hij genezen is.
Tot zover is het een verhaal waar je allemaal een goed gevoel bij krijgt. Maar er ligt een addertje onder het gras. Want in de ogen van de publieke opinie is Jezus door zijn aanraking van de melaatse nu zelf besmet en een gevaar voor de gemeenschap. Je kunt maar beter bij deze rabbi uit de buurt blijven.
‘Met het gevolg dat Jezus niet meer openlijk in de stad kon komen, maar buiten op eenzame plaatsen verbleef’.
Je kunt je afvragen waarom Jezus de melaatse áánraakte. Hij had toch een machtswoord kunnen uitspreken waardoor de melaatse genezen werd. Dan hadden niemand Jezus gemeden?
Jezus raakt de melaatse aan omdat hij de mens wilde laten voelen dat hij één met hem was en achter hem stond. Belangrijker nog dan alleen genezen te worden van een kwaal, is voor een mens zich geheel en al, met huid en haar, aanvaard en welkom te weten in de gemeenschap. Vandaar ook de handoplegging bij de ziekenzalving.
Dit is ook een dringende vraag aan allen die werkzaam zijn in de medische verzorging: dat zij de ander niet zien als een iemand met alleen een probleem, hartpatiënt of iemand met kanker, maar als totale mens met wie je als mens verbonden bent.
Jezus raakte, tegen alle geboden, codes en taboes in, de mens tegenover hem aan. En de melaatse werd helemaal gezond en rein.
Door die aanraking vond een werkelijke ontmoeting tot in het diepst van de ziel van de melaatse plaats.
Aan ons de vraag of wij voldoende vertrouwen hebben in de macht van onze Heer om ons tot hele mensen te maken. Mensen die tot in het diepst van hun ziel geraakt zijn door de heilzame kracht van God. Dat we ons gekend en aanvaard en bemind weten ondanks en met alle tekortkomingen en teleurstelling en eenzaamheid.
De melaatse viel Jezus voor de voeten en werd door Jezus’ hand aangeraakt. Betekent ons eigen geloof dat we ons letterlijk voor Jezus op de knieën werpen en roepen: Heer, als u wilt, maak mij rein.
Het verlangen om weer gave, hele mensen te zijn wordt in ons gewekt door het Evangelie en het woord van de Heer waarin we zijn stem mogen horen: “ik wil. Wordt rein”.
Maar laten we ons ook echt door hem raken? Want Hij raakt ons aan doordat we de communie ontvangen. Hij raakt ons aan, nog intiemer en verregaander dan hij de melaatse aanraakt. Hij schenkt ons de gemeenschap met God,
Jezus geeft zich met huid en haar aan ons, opdat wij helemaal één worden met hem.
Ervaren we echt de kracht daarvan? Of deinzen we innerlijk terug.
Zit diep in ieder mens niet de angst dat wij met onze lelijke kanten Jezus omlaag halen. Dat we hem liever op een voetstuk zetten en aanbidden dan ons echt door hem aan te laten raken. Maar dan lopen we het risico dat we telkens op dezelfde manier de kerk uitgaan als we binnengekomen zijn. Maar Jezus is echt in staat onze zonden te vergeven en ons tot werkelijke nieuwe mensen te maken.
Het gaat erom dat we werkelijk vertrouwen dat bij werkelijk groter is dan het schadelijke en beschamende in ons en in deze wereld.
Tenslotte de vraag: durven we zo ook te gaan met onze medemensen, vooral degenen die gemeden worden door anderen. Zien we hen alleen maar als vertegenwoordigers van een groep waar we moeite mee hebben. Of durven we de ander ook als mens, als persoon, op zich te zien.
Durven we te vertrouwen dat we onze hartelijke omgang met mensen die door anderen gemeden worden, een heilzame invloed heeft. Waardoor iemand zich herkend voelt. Misschien dat mensen op die manier ook God weer op het spoor komen als bron van alle heil.
Hoe meer we ons één met Jezus weten en hoe meer we ons in onze kracht gesteld voelen door God, hoe meer veerkracht we krijgen om zelf gemeenschap te herstellen en elkaar te raken vol liefde en respect. Amen
© Martin Los pr
1) Evangelie van deze 6e zondag door het jaar volgens het universele r.k. lectionarium: Marcus 1:40-45
afbeelding: Rembrandt van Rijn, genezing van de melaatse