Een terracotta kistje

ik had net een foto gemaakt van mijn vrouw voor een vitrine met een gouden ketting en bijpassende oorhangers en andere sieraden. Ze waren meer dan vijfendertighonderd jaar oud. We waren onder de indruk van het vakmanschap waarmee ze vervaardigd waren.
‘Allemaal nep’ hoorde ik iemand hardop zeggen. Ik kon het niet laten om even achterom te kijken waar de stem vandaan kwam. Een eenvoudig, maar stijlvol geklede vrouw, kort haar, geverfd met highlights in een poging om zo jong mogelijk te lijken. Bij haar een kind met zijn neus tegen het glas van een andere vitrine gedrukt zoals kinderen doen. Een oma met haar kleinkind. Een paar meter terug de vermoedelijke grootvader. Verdiept in de aanblik van een stel bijna akelig echt uitziende zwaarden. Was haar iets te luide ‘allemaal nep’ eigenlijk stiekem voor opa bedoeld, een hint dat hij te lang bleef hangen in zijn fantasie die getriggerd werd door het verweerde brons van de wapens?
‘Lieve oma toch’ dacht ik ‘kom je helemaal uit Hollandia in Mycene – het walhalla van de archeologie – om kleinzoonlief te verklappen dat wat je hier ziet ‘allemaal nep’ is?
De meest waardevolle voorwerpen in de vitrines van dit kleine museum zijn waarschijnlijk duplicaat. Je moet er niet aan denken dat een bende rovers hier ’s nachts in de middle of nowhere een plofkraak uitvoert en de vitrines plundert. Mycene was in de oudheid een koninkrijk van legendarische allure. Nu een afgelegen dorpje in de Peloponnesos aan de voet van de berg met het paleis waar ooit Agamemnon en Klytaimnestra woonden. Een troosteloze ruíne.
De vitrines bevatten de beeldjes, sieraden, zwaarden, lakzegels, en vazen, gevonden in de graven die anderhalve eeuw geleden werden ontdekt. Als ze al nagemaakt zijn, is het zo knap gedaan dat ze in niets te onderscheiden zijn van de originele voorwerpen. Zou een kind van een jaar of elf niet begrijpen wat een kopie is? En de reden daarvan?
‘Allemaal nep’ klinkt bijna populistisch. Alsof je je tekort gedaan kunt voelen wanneer je als toerist vanuit Nederland niet a la carte de schatten van de oudheid te zien krijgen.

Even later sta ik voor een grote vitrine tegen de wand met opnieuw de in een punt uitlopende vazen, in elkaar gezet van beschilderde scherven en aangevuld met ontbrekende kale stukken. Niet omdat ze mogelijk ‘nep’ zijn, maar herhalingen van wat we hier en in andere musea gezien hebben, bezitten ze niet de kracht om nog te verwonderen. De bezoekers lopen aan ze voorbij op weg naar de uitgang. De oudere dame en heer met hun kleinzoon zie ik nergens meer.
Plotseling valt me in de linkerhoek een kistje van gebakken klei op. ‘Wat handig’ hoor ik mezelf denken. ‘Ze bewaarden vroeger natuurlijk ook kostbare spullen in hun woonkamer in een fraai gedecoreerde kist’. Het deksel sloot niet helemaal. Bij het bakken van klei is dat altijd lastig, want het materiaal krimpt en je hebt niet helemaal in de hand hoe. ’Hé, waarom was het geen houten kistje?’
Toch maar even kijken bij de informatie onder nummer 14: Terracotta kistje ‘for the burial of a child’.
Helemaal geen meubelstuk voor de huiskamer. In dit kistje van aardewerk had een peuter in gelegen die in de grafkamer bestemd voor zijn ouders gestaan had. Misschien wel waar zijn grootouders al stonden.
Het was alsof dit kistje geen vijfendertighonderd jaar oud was, maar tijdloos. Ineens voelde ik een diepe verwantschap met dit kind en zijn of haar ouders. Want ook wij hebben een kind verloren. Nog geen jaar geleden. Geen klein kind, maar toch ons kind.
Wie weet of dit unieke kistje ook een duplicaat is. Maar als het ‘nep’ was zou het niet zo’n diepe emotie in me hebben kunnen losmaken als nu. Ik maak een foto voor een nieuw te maken fotoboekje. Maar de eigenlijke afbeelding bewaar ik in mijn hart, mijn eigen schatkamer.

We verlaten het museum. We gaan door de Leeuwenpoort en beklimmen de akropolis, de vesting boven op de berg met de stenen overblijfselen van het paleis, de woningen, ateliers, opslagplaatsen. Rondom ons zorgeloze ouders en kinderen die voor hen uitrennen over de smalle paden zonder gevoel van gevaar.
We genieten van het sprakeloos mooie uitzicht.
 Mijn ogen schieten vol tranen. ‘ik vind het zo sneu dat Rosa dit nooit zal kunnen zien’. Ook de dalen rond de ogen van mijn vrouw vullen zich. ‘Ja, zo is ze toch steeds bij ons’ antwoordt ze. 
‘Dat we de werkelijkheid op een nieuwe manier ervaren – kostbaarder, bijna pijnlijk mooi – is toch een geschenk van haar aan ons. Alsof we toch ook met haar ogen kijken’

© Martin Los