Onderweg met elkaar in gesprek

Homilie op de derde Paaszondag 26 april 2020

‘Wat is dat voor een gesprek dat jullie onderweg voeren” vraagt de vreemdeling die zich bij de twee leerlingen voegt 1)
De twee mannen zijn op weg naar hun dorp Emmaus, drie uur gaans van Jeruzalem. Ze zijn nog drie dragen na de dood van Jezus bij de apostelen in Jeruzalem gebleven. Maar kennelijk vonden ze dat langer wachten weinig zin had. “Ze praten met elkaar over wat er voorgevallen was”.
Ze zijn in gesprék met elkaar. Dat is opmerkelijk. Meestal zijn verdrietige, teleurgestelde en bezorgde mensen weinig spraakzaam. We hadden ons kunnen voorstellen dat de twee mannen zwijgzaam naast elkaar hadden gelopen, met de blik naar de grond gericht, af en toe een steentje wegtrappend.
Maar dat is het niet. Ze wisselen druk ervaringen en gedachten uit. Ze bekijken wat er met Jezus gebeurd was van alle kanten. Hoe Hij ten onrechte ter dood was gebracht. Aan het kruis gehangen. Hoe vrouwen naar het graf waren gegaan de volgende dag. Hoe een engel hen had gezegd: “Hij leeft”. Hoe enkele leerlingen naar het graf waren gegaan om te kijken. Ze kunnen niet over uit. Ze discussiëren erover maar zonder dat ze een stap verder komen.
Op dat moment mengt Jezus zich in hun gesprek. Hij doet net alsof hij nergens vanaf weet. Ze kunnen ze nu hun gedachten met Hem delen. Ze draaien niet langer in een cirkeltje rond. Dan legt Jezus hen uit – zonder dat ze weten dat het de Heer is  – aan de hand van de boeken van Mozes, de profeten en de Psalmen, wat op Hem betrekking had. Dat de Messias moest lijden, om zijn heerlijkheid binnen te gaan. Er gaat hen een licht op.
Intussen komen ze in hun dorp aan. Omdat de avond valt nodigen ze de vreemdeling uit in hun huis, aan de maaltijd. Dan ‘herkennen ze Hem’ aan het breken van het brood. Op dat moment verdwijnt Jezus uit hun gezicht. Maar zij keren onmiddellijk terug naar de leerlingen in Jeruzalem om hun ervaring te delen
Het verhaal gaat over die wonderlijke ervaring van die twee mannen. Maar het staat ook model voor onszelf en onze ontmoeting met de Heer. Herkennen we onszelf erin?
De mannen waren met elkaar in gesprek. In het Grieks staat daar een zeldzaam woord “homilein”. Dat is daarom zo opvallend omdat de preek officieel ‘homilie” heet. Een deftig woord in onze taal. Maar dat is het helemáál niet. Homilie is letterlijk een gesprekje. Een gesprekje in de kring van de gelovigen. De familiekring. Een praatje aan de hand van de lezingen in de Mis, meestal het Evangelie. Daaruit pikt de priester een opvallende woord om daar nog even bij stil te staan om de medegelovigen en zichzelf te bemoedigen, aan te sporen, te vermanen al naar gelang de tijd en de behoefte.
De preek is dus eigenlijk, als het goed is, een gesprek. De predikant stipt daarin dingen aan die hemzelf bezig houden en zijn medegelovigen waarschijnlijk ook. De woorden van de predikant weerklinken in de harten van de hoorders. Ze denken erover na. Maken inwendig tegenwerpingen. Dwalen soms even af. Stemmen in. In sommige culturen is het gebruikelijk dat de hoorders luid hun instemming laten blijken. Wij in Nederland laten dat veel minder blijken, maar innerlijk speelt zich dat proces wel af.
Lieve zusters en broeders, u weet allemaal uit eigen ervaring hoe de preek in uw harten van alles te weg brengt aan vragen, instemming, kritiek. Het lijkt soms allemaal wat verwarrend en meer vragen op te roepen dan te beantwoorden.
Zo waren de mannen op weg naar Emmaus met elkaar in gesprek. Maar dan opeens mengt zich die vreemdeling in het gesprek. Dat is het moment in de preek dat we ons persoonlijk aangesproken weten als gelovigen en als geloofsgemeenschap. De innerlijke dicussie, het gedub, het gejamaar, gaat over in verwondering: “Hoe is mogelijk dat ik gekend wordt door de woorden die ik hoor. Dat die eeuwenoude tekst uit Jesaja of uit het Evangelie tot ons persoonlijk gericht lijkt te zijn”. Ons hart begint te gloeien: “brandde ons hart niet in ons toen Hij tot ons sprak?” Dat is het moment dat we willen vasthouden. We  nodigen die vreemdeling die zich in ons gesprek gemengd heeft, bij ons in huis. In de intimiteit van ons leven.
Daar herkennen we Hem aan het breken van het brood. Want op de homilie, het praatje, volgt de Maaltijd van de Heer. Hij is het die tot ons sprak door het gesprek tussen God en ons in de preek. Hij is de levende die altijd bij ons. Die zich als vreemdeling mengt in ons gesprek. En die ons uiteindelijk beter kent dan wijzelf. In het breken van het brood herkennen wij Hem.
“Hij verdween uit hun gezicht”. Ja, want het is de bedoeling dat we weer het leven ingaan om daar te leven als volgelingen van Jezus Christus. Gestrekt door de ontmoeting met de levende Heer. Gekend en bemind door Hem. We zien weer een weg voor ons. Ook in de spanning en onzekerheid van onze dagen door de coronacrisis. We hebben zorgen over gezondheid, werk, inkomen, de ouderen in de verzorgingshuizen. Waar is God nu? Wat verwacht Hij van ons. Wat betekent Jezus hierin voor ons. Allemaal vragen. Maar we voelen ons gesterkt door de nabijheid van God en we vertrouwen dat Hij ons bijstaat als we daar een geopend oog voor hebben.
En we voegen ons weer zoals de Emmaüsgangers die naar Jeruzalem terugkeerden in de geloofsgemeenschap. Niet meer op onszelf teruggeworpen. We delen in haar vreugde. We versterken haar. Zoals we in deze coronatijd ook zien, door de vele initiatieven van mensen om elkaar te helpen. We zien het ook in het grote aantal personen dat deze onlinevieringen volgt. Velen zijn dankbaar maar voelen ook het verlangen  groeien om weer de eucharistie met de hele gemeenschap te kunnen vieren. In dit verband zou ik de jonge mensen willen vragen als hun ouders of anderen nog niet goede weg weten op internet naar deze onlineviering om hen attent te maken op deze vieringen en hen te laten zien hoe het werkt.
De Heer verdween uit hun gezicht, maar ze zeiden bij elkaar: Brandde ons hart niet zoals Hij tot onderweg tot ons sprak toen Hij ons de Schriften uitlegde?” Hallelujah. Amen

Martin Los
Evangelielezing op deze 3e zondag van de Paastijd: Lukas 24: 13-35





Geen sport zonder inspanning

Preek op de 21ste zondag door het jaar C zaterdagavond 24 en zondag 25 augustus in de Mariakerk en Willibrordkerk

“Denkt eraan:  er zijn laatsten die eersten en eersten die laatste zullen zijn”.1)
Lieve zusters en broeders, u zult bij de voorlezing van de teksten uit de Heilige Schrift vandaag verscheidene keren uw wenkbrauwen gefronst hebben. “de Heer tuchtigt degenen die Hij liefheeft, Hij straft ieder die Hij als zijn kind erkent” 2e lezing 2) of “Spant u in tot het uiterste om door de nauwe deur binnen te komen. Velen zullen proberen binnen te komen, maar zij zullen daar niet in slagen” (Evangelie).
De katholieke Kerk leest op zon- en feestdagen over een periode van telkens drie jaar bijna de hele Bijbel voor in de eucharistie. Ze heeft dus niet gekozen om alleen gemakkelijk in het gehoor liggende teksten voor te lezen. Ze doet dat niet uit managementachtige overwegingen, maar uit respect voor de woorden die ons zijn overgeleverd, en dat wij ontvangen hebben als het Woord van God. Ook weet zij dat elke tijd, elke generatie, elke cultuur, elke persoon haar/zijn eigen vragen bij de teksten heeft. Wat hoorders in de ene tijd vanzelfsprekend vinden, vinden mensen in een andere tijd aanstootgevend.
Bovendien is het de taak van de kerk om de Bijbelgedeelten uit te leggen en te vertalen naar de tegenwoordige tijd. De Bijbel is niet een dictaat dat uit de hemel is gevallen, en letterlijk moet worden opgevat én uitgevoerd. Het is het goddelijk woord. Dat wil zeggen, dat de Heilige Geest door de woorden heen tot ons spreekt, tot ons die luisteren vanuit diezelfde Heilige Geest. In die zin is de preek ook bedoeld als een gesprek – een homilie – tussen de Heiige Geest en onze geest in de vrijheid van Gods kinderen.
Het Evangelie van deze dag vertelt dat Jezus door de dorpen heen trekt, onderricht geeft, met als reisdoel Jeruzalem. Daarom houden vele volgelingen de adem in. Dat Jezus naar Jeruzalem trekt, betekent dit niet dat hij daar het koninkrijk van God gaat stichten? Zal hij daar niet de schapen van de bokken scheiden? Wie mag deel uit maken van dat rijk? Een voorbijganger vraagt: “Heer, zijn het er weinig die gered worden?”.
Dan antwoordt Jezus: “Spant u in tot het uiterste om door de nauwe deur binnen te komen, want velen zullen proberen binnen te komen, maar daar niet in slagen” 2). We hebben moeite met die woorden omdat het ons onzeker maakt. Jezus verkondigt toch Gods liefde voor de mensen. Hoe kan Hij dan zeggen, dat velen zullen proberen, maar niet toegelaten worden? Geeft Jezus ons soms aan de ene kant het Evangelie van Gods liefde, en doet hij ons aan de andere kant de moed in de schoenen zakken door de waarschuwing die hij uitdeelt? Er zijn geloofsrichtingen waar heel veel nadruk wordt gelegd op de moeite die je moet doen. Men ziet overal verleidingen in. Het resultaat is vaak dat degenen die zich aan die invloed onttrekken, zich bevrijd voelen. Godsdienst als keurslijf. Terwijl het juist het omgekeerde zou moeten zijn. Geloof als bevrijding. Menig moderne roman vertelt over die worsteling en gevoel van bevrijding uit een keurslijf. Jezus bedoelt niet dat je nooit genoeg kunt inspannen om het rijk van God ge bereiken. Dat je het nooit goed doet. Maar jij –  in jouw situatie –  moet wel je best doen om oprecht je geloof te bewaren. Span je in zoals bij een sportwedstrijd. Want ieder mens kent verleidingen in zijn leven die je af kunnen leiden van jouw levensweg als gelovig mens. Iedereen kent ook bepaalde beproevingen die je moedeloos kunnen maken en een bedreiging vormen voor je leven als gelovige mens. Je moet dus alert blijven, zegt Jezus. Hij zegt dat niet om ons bang en onzeker te maken, maar om moed in te spreken.
Hijzelf is de weg van het lijden gegaan als Zoon van God om de poort van het rijk van God voor iedereen te openen en ons te helpen altijd vertrouwen op Gods liefde en barmhartigheid.
Waar Jezus voor waarschuwt is dat we niet moeten zijn als mensen die denken ‘God ziet het toch niet. Dus ik geef me met een braaf gezicht over aan de verleidingen en ik omzeil alle beproevingen en wat moeite kost’. Dan sluit je je zelf af voor de vreugde van het geloof, en dat je daarin sterker kunt worden en kunt groeien als mens. Geloven en er niets voor over hebben, dat sluit elkaar uit. Net als hardlopen en geen stap verzetten. Maar oprecht berouw over zo’n innerlijke instelling is al weer een teken van echt geloof, onderdeel van de wedloop.
In dat kader moeten we ook de woorden beluisteren waarbij we eerder de wenkbrauwen fronsten: “de Heer tuchtigt degenen die Hij liefheeft, Hij straft ieder die Hij als zijn kind erkent”. Het is een aanhaling uit het Spreukenboek, een tekst dus die bij de meesten heel bekend was. Om te beginnen moeten we niet aan lijfstraffen en pijn doen denken. Verder is het zeker niet bedoeld dat we ziekte en tegenspoed als een straf van God ervaren voor iets wat we misdaan zouden hebben of waarin we tekort zouden zij geschoten. De schrijver van de Hebreeenbrief bedoelt: “natuurlijk gaat de weg van het geloof niet over rozen. Je geloof, je verlangen om God te dienen, stelt je soms ook voor keuzes die moeilijk kunnen zijn. Volg je dan je geweten en je verlangen om te leven als een kind van God, of geef je toe aan de verleiding? Aanvaardt je tegenslag zoals een ziekte of verlies als een teken dat God jou in de steek laat of zelfs niet bestaat, of probeer je ook in die beproeving je vertrouwen op God stellen.
De schrijver van de Hebreeenbrief liet in een hoofdstuk hiervoor een hele reeks gelovigen uit het Oude Testament de revue passeren – Abraham, Sara, en vele anderen – om te laten zien hoe zij in beproevingen stand hielden. Hoe zij hele menselijke verleidingen weerstonden. Hoe zij na een misstap zich niet schaamden zich tot God wenden om vergeving.
Niet alleen in Israel, verkondigt Jesaja, 1e lezing 3) zullen de mensen die tegen de stroom in gingen en die vaak leden omwille van hun geloof aan het licht komen als het rijk van God aanbreekt. Maar ook in de wereld van de volkeren zullen degenen die gewetensvol geleefd hebben en daardoor aan het kortste eind leken te trekken, aan het licht komen, samen met Gods volk. Dat zullen er overweldigend veel zijn. God is echt niet zuinig met zijn genade en liefde.
Vandaar het woord van de Heer: “Denkt eraan:  er zijn laatsten die eersten en eersten die laatste zullen zijn” Geen bangmakerij, maar bemoediging voor allen die het met Gods liefde wagen. Echt alle inspanning waard. Amen

Martin Los
1) Evangelie: Lukas 13:22-30
2) 2e lezing: Hebreeenbrief 12:5-7, 11-13
3) 1e lezing: Jesaja 66:18-21